Fraude

Ikke, ikke, ikke en de rest kan stikken!

De NBA stelt in 2017 een PE-training over frauderisicofactoren verplicht voor openbaar accountants. Het doel van die training is dat de openbaar accountant, tijdens de risicoanalyse en de planningsfase van de controle, expliciet aandacht besteedt aan fraude, mogelijke frauderisico’s onderkent en daarnaar zal handelen.

Anca Constansia en Rick Mulders

De NBA geeft aan dat uit praktijkvoorbeelden blijkt dat de meeste controlerend accountants bekend zijn met de regelgeving, maar dat het onderkennen van frauderisico's tijdens de risicoanalyse en de planningsfase tekortschiet.

Ook wij zijn van mening dat de huidige frauderisicoanalyse voor verbetering vatbaar is. De vraag is echter: op welk vlak? Naar ons idee geeft de huidige COS 240-standaard onvoldoende handvatten om ook naar de mens (lees: bestuurder) achter de cijfers te kijken. De harde financiële gegevens krijgen te veel de overhand.

Dit artikel schetst een praktijkmodel waarmee de accountant een indicatief inzicht kan krijgen in het narcistische karakter van topbestuurders, om dit als frauderisicoindicator mee te nemen bij het uitvoeren van de frauderisicoanalyse. Met dit model kan de frauderisicoanalyse aan waarde winnen en leiden tot passende multidisciplinaire controlewerkzaamheden. 

Frauderisicofactoren

In COS 240 wordt gesproken over frauderisicofactoren: gebeurtenissen of omstandigheden die wijzen op een stimulans of druk om fraude te plegen, of die een gelegenheid scheppen om te frauderen. Deze frauderisicofactoren worden in de bijlage van COS 240 gespecificeerd, op basis van de Fraudedriehoek van Cressey (Other people's money, a study in the social psychology of embezzlement, University of Michigan), waarin de factoren druk, gelegenheid en rationalisatie voorkomen. Slechts enkele voorbeelden worden genoemd van rationalisatie, een factor die betrekking heeft op de houding en het gedrag van het management. De nadruk ligt op druk en gelegenheid. Wellicht komt dit doordat accountants doorgaans weinig ervaring hebben met het fenomeen rationalisatie, simpelweg omdat het huidige opleidingscurriculum voor accountants nauwelijks tot geen psychologische vakken bevat.

'Het huidige opleidingscurriculum voor accountants bevat nauwelijks tot geen psychologische vakken.'

De vraag die daarom opkomt is: hoe stelt een accountant objectief vast of de houding en het gedrag van het bestuur frauderisico's met zich meebrengt? In hoeverre bepaalt de persoonlijkheid van het topmanagement de inschatting van de accountant met betrekking tot het risico op fraude? 

Narcisme in relatie tot frauderisico's

Narcisme wordt in de literatuur beschreven als 'aanhoudende zelfliefde' en is eind negentiende eeuw geïntroduceerd door Ellis (Auto-ertocism: a psychological study. Alienist and neurologist, 19, pag. 260-299, 1898). Het werk van Freud (On Narcism: an introduction. Standard edition, 14, pag. 73-102, 1914) is hierdoor sterk beïnvloed. Hij stelt dat narcisme een essentieel onderdeel is van ieders persoonlijkheid en dat het in meer of mindere mate ontwikkeld kan zijn. Kenmerken van narcisme zijn: zelfvertrouwen, dominantie, gebrek aan empathie, egoïsme en ijdelheid.

Onderzoek heeft aangetoond dat narcisme bij bestuurders tot op zekere hoogte kan leiden tot effectief leiderschap. Onder andere vanwege de capaciteit macht uit te kunnen oefenen, anderen te kunnen beïnvloeden en de ambitie om maatschappelijk gezien van betekenis te zijn (Maccoby, M., (2001) Narcitic leaders, Contemporary Issues in Leadership, pag. 281-295). Maar meer recent onderzoek van Rijsenbilt toont aan dat hoog-narcistische bestuurders onder bepaalde omstandigheden eerder tot frauduleuze activiteiten geneigd zijn (Rijsenbilt, J.A., CEO Narcissism, Measurement and Impact, Theses, June 2013). Rijsenbilt heeft een model ontwikkeld waarmee een 'Ceo Narcissism Score' (CNS-score) kan worden berekend. Vervolgens heeft ze onderzocht in hoeverre ceo's met een hoge CNS-score meer zijn geneigd onethisch gedrag (lees: fraude) te vertonen. Daarbij heeft Rijsenbilt statistisch vastgesteld dat er inderdaad een positieve correlatie bestaat tussen frauderende organisaties en ceo’s met een hoge CNS. Haar onderzoek vormt een belangrijke basis voor het door ons in dit artikel gepresenteerde risicoanalysemodel.

Cools heeft de 25 grootste corporate schandalen, waaronder die bij Enron, Worldcom en Ahold, geanalyseerd (Controle is goed, vertrouwen nog beter, Stichting Management Studies (SMS), Den Haag, 2005). De besturing (daaronder valt het gedrag van de ceo), maar ook de beloningsstructuur van deze ondernemingen, is vergeleken met 25 soortgelijke bedrijven waar niet is gefraudeerd. Cools heeft in zijn analyse een aantal aspecten van deze ondernemingen onderzocht. Zo heeft hij gekeken naar de populariteit van ceo's (zowel in het zakenleven als daarbuiten), de verwachtingen van de resultaten van de analisten en de kwaliteiten van de drie 'contragewichten' die Cools benoemt. Die contragewichten zijn de krachten die de schaduwzijde van het succes van de ceo moeten beteugelen: de Raad van Commissarissen, de cfo en 'moeder de vrouw' (de echtgenote, vriendin of in voorkomende gevallen de trophy wife).

De conclusies van Cools zijn glashelder: excessieve, variabele beloning, zonnekoningengedrag van ceo’s waarbij de drie contragewichten niet sterk genoeg zijn en het afgeven van irrealistische targets: dat zijn de drie belangrijkste oorzaken van (boekhoud)schandalen.

Bij de totstandkoming van het risicoanalysemodel hebben we gebruikgemaakt van de onderzoeksresultaten van Rijsenbilt en Cools. Daarbij is ook gebruikgemaakt van een indeling afkomstig van Emmons. Hij onderkent de volgende vier componenten, met een zekere volgordelijkheid van een laag risicoprofiel naar een hoog risicoprofiel:

  1. Autoriteit/leiderschap: 'Ik ben het middelpunt van de aandacht.'
  2. Superioriteit/arrogantie: 'Ik ben beter dan anderen.'
  3. Zelfbewondering: 'Ik ben geweldig, fenomenaal en speciaal.'
  4. Rechthebbend: 'Ik eis het respect waar ik recht op heb.'

Risicoanalysemodel gericht op narcisme

Door Rijsenbilt zijn de volgende determinanten onderzocht: media aandacht, beloning, macht, groei en emolumenten.

De media hebben een belangrijke rol als het gaat om de reputatie en het aanzien van de topbestuurder. Topbestuurders hebben invloed op de media; ze kunnen zelf moeite doen om meer media-aandacht te krijgen. Hoe narcistisch topbestuurders zijn blijkt bijvoorbeeld uit het aantal publicaties over of van de bestuurder. Daarnaast is het aantal prijzen en awards (zoals ceo, entrepreneur of manager etc. van het jaar) indicatief voor het identificeren van het narcistische karakter van een topbestuurder. Ook is de biografie van de topbestuurder als indicator te zien. Bevindt de topbestuurder zich in de who is who-lijstjes met veel of weinig netwerken? Tot slot heeft Rijsenbilt gekeken naar de foto in het jaarverslag, die ook graadmeter is voor hoe narcistisch de topbestuurder is. In het bijzonder is de omvang van de foto relevant: hoe groter de foto, hoe narcistischer de topbestuurder.

'Hoe groter de foto in het jaarverslag, hoe narcistischer de topbestuurder.'

De beloningdeterminant is op diverse manieren door Rijsenbilt bij haar onderzoek betrokken. Ze heeft gekeken naar de aard van de beloning ('Cash' (salaris en bonus) en 'Total' (Cash, opties en aandelen)) en heeft deze vergeleken met de beloningdeterminant van de rest van de bestuurders/managers van de organisatie.

Als derde determinant heeft Rijsenbilt macht onderzocht. Ze heeft gekeken naar de rol van de topbestuurder binnen het bestuur en heeft onder andere onderzocht of de topbestuurder in zijn functie ook voorzitter is van de raad van bestuur. Daarnaast heeft ze de machtsverhouding tussen de topbestuurder en de aandeelhouder onderzocht. Tot slot heeft Rijsenbilt gekeken naar het aantal roltitels dat de topbestuurder heeft (van eenvoudig 'ceo' tot 'ceo, principal executive officer, voorzitter en president'). Een relatie kan worden gelegd met wat Cools 'tegenkrachten' noemt (en Rijsenbilt 'tegenmacht') in het bestuur. Het is dus de vraag in hoeverre countervailing power aanwezig is in het bestuur, bij de medebestuurders en toezichthouders.

De groeideterminant van Rijsenbilt betreft het acquisitiegedrag van de topbestuurder. Is er sprake van veelvuldige overnames of juist niet? Ook hier valt een parallel te trekken met het onderzoek van Cools, al heeft die vooral gekeken naar de (groei)verwachtingen van analisten.

'Een bepaalde mate van narcisme helpt bestuurders om successen te boeken.'

Tot slot heeft Rijsenbilt gekeken naar 'bijzondere emolumenten': de douceurtjes die een narcistische topbestuurder zich toekent, zoals het gebruik van een bedrijfsvliegtuig.

Rijsenbilt en Cools hebben de hierboven genoemde aspecten statistisch onderzocht, op een manier die in de praktijk niet eenvoudig uitvoerbaar is voor accountants tijdens de frauderisicoanalyse. Daarom hebben we de door Rijsenbilt en Cools onderzochte elementen vertaald naar een meer kwalitatief model, met grenzen die gebaseerd zijn op de elementen van Emmons, zoals eerder genoemd in dit artikel. Omdat een bepaalde mate van narcisme bestuurders helpt om successen te boeken, is niet gezegd dat elke vorm van narcisme leidt tot verhoogde frauderisico's. Vandaar dat het model verschillende grenzen kent, zodat inzicht verkregen kan worden als de frauderisico's toenemen. 

Bekijk het model 'Narcisme onder topbestuurders'.

Risicoanalysemodel

Met behulp van het in dit artikel uitgewerkte risicoanalysemodel kan een indicatief inzicht worden verkregen in het (narcistische) karakter van de topbestuurder. Dit model is indicatief van aard; het is geen model waarmee een wetenschappelijk oordeel gevormd kan worden over de persoonlijkheid van de topbestuurder. Het is een model dat de accountant erop kan wijzen dat hij er goed aan doet om aanvullende gedragswetenschappelijke of psychologische expertise aan zijn team toe te voegen, om nadere analyses uit te voeren van de frauderisico' die verbonden zijn aan de topbestuurder. Daarmee wordt rekening gehouden met het risico dat de accountant specifieke kennis op het gebied van psychologie en gedragswetenschap mist. Daardoor kan een bedreiging ontstaan ten aanzien van de VGC-beginselen professionaliteit, vakbekwaamheid en zorgvuldigheid.

Met de introductie van de verplichte NBA-PE-training 'Frauderisicofactoren', wordt invulling gegeven aan de doelstelling accountants zo op te leiden dat ze beter frauderisico's kunnen onderkennen en ernaar kunnen handelen. Maar zowel uit de geformuleerde doelstellingen als de inhoud van de training blijkt niet specifiek aandacht voor gedragsaspecten en de invloed daarvan op de frauderisico's. Daarom adviseren we accountants dit model ter hand te nemen, om zo hun frauderisicoanalyse completer te maken!

Drs. Anca Constansia RA CIA CFE is internal audit supervisor bij Vattenfal. Drs. Rick Mulders RA RC is manager Internal Audit & Risk bij Enexis.

Dit artikel is gebaseerd op een referaat, geschreven ter afronding van de opleiding tot Financieel Forensisch Deskundige aan de Erasmus School of Accounting & Assurance.

Gerelateerd

reacties

Reageren op een artikel kan tot drie maanden na plaatsing. Reageren op dit artikel is daarom niet meer mogelijk.

Aanmelden nieuwsbrief

Ontvang elke werkdag (maandag t/m vrijdag) de laatste nieuwsberichten, opinies en artikelen in uw mailbox.

Bent u NBA-lid? Dan kunt u zich ook aanmelden via uw ledenprofiel op MijnNBA.nl.