Geen meineed accountant Belastingdienst
Een registeraccountant van de Belastingdienst sprak de waarheid toen hij zei dat hij de zaak van de klager niet had aangemeld bij de fraudecoördinator van de Belastingdienst.
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Zaaknummers:
- AWB 13/715 en 13/716
- Datum uitspraak:
- 12 januari 2015
- Oordeel:
- beroep gegrond, klacht ongegrond
- Maatregel:
- geen
- Status:
- definitief
- Vindplaats:
- ECLI:NL:CBB:2015:11
Lex van Almelo
Belangrijkste feiten
In 2003 en 2004 voeren twee registeraccountants van de Belastingdienst een boekenonderzoek uit bij een bv die onderdeel uitmaakt van een groep. Aan het hoofd van de groep staat een accountant-administratieconsulent.
De accountants van de Belastingdienst stellen in een verslag van 19 maart 2004 vast dat er bijna 6 ton is uitbetaald aan personen van wie geen personeelsdossier bestaat. De AA en de administrateur van de groep verstrekken de fiscus geen nadere informatie. De accountants schatten de fiscale benadeling op minstens 3,2 ton. De bevindingen worden gemeld bij de boete- en fraudecoördinator van de Belastingdienst, die de zaak doorspeelt aan de FIOD-ECD, die een strafrechtelijk onderzoek begint.
De Belastingdienst legt de bv een naheffingsaanslag loonbelasting op over 1999 en over 2000.
De bv wordt op 3 augustus 2005 failliet verklaard.
De Rechtbank in Den Haag veroordeelt de AA en de administrateur in 2009 voor het meermalen opzettelijk niet/onjuist verstrekken van gegevens en voor valsheid in geschrifte.
De registeraccountants van de Belastingdienst leggen op 1 juli 2011 tegenover het Openbaar Ministerie een verklaring af over hun bevindingen. Daarin recapituleren zij wat zij tussen 18 december 2003 en 19 maart 2004 hebben gedaan en vastgesteld.
In 2012 worden de AA en de administrateur in hoger beroep vrijgesproken. Die uitspraak is definitief. De AA en de administrateur dienen een klacht in tegen de twee accountants. De twee zouden onrechtmatig hebben gehandeld door:
- in strijd met de rechtszekerheid willekeurig aanslagen op te leggen;
- geen controlerapport op te stellen;
- niet de wettelijk vereiste procedures te volgen;
- ten onrechte een strafzaak tegen klagers aan te (laten) spannen;
- fraude en meineed te plegen met de verklaringen van 19 maart 2004 en 1 juli 2011.
De Accountantskamer verklaart de klacht niet-ontvankelijk. De werkzaamheden waarover de AA en de administrateur klagen waren op hun laatst in april 2004 afgerond. De klacht is zeven jaar later ingediend. De verklaring van 1 juli 2011 is niet meer dan een recapitulatie van de werkzaamheden en handelingen die de registeraccountants in 2003 en 2004 hebben uitgevoerd. De klagers zijn dus te laat.
De accountant en de administrateur gaan in hoger beroep tegen deze uitspraak. In 2014 doen zij opnieuw aangifte wegens meineed tegen de twee accountants, nadat het Openbaar Ministerie eerder al had besloten de accountants niet strafrechtelijk te vervolgen.
Beroepsgronden
De Accountantskamer had hun klacht ontvankelijk en gegrond moeten verklaren. Want de accountants hebben zich tuchtrechtelijk verwijtbaar gedragen door in de ambtsedig opgemaakte en ondertekende verklaring van 1 juli 2011 een onjuiste mededeling te doen over de aanmelding van de zaak bij de boete-fraudecoördinator van de Belastingdienst te Gouda.
Oordeel
Het beroep tegen één van beide accountants is niet-ontvankelijk, omdat die de verklaring van 1 juli 2011 niet heeft afgelegd. Wat de andere accountant betreft, is het beroep gegrond. De Accountantskamer had de klacht namelijk wel ontvankelijk moeten verklaren voor zover die de verklaring van 1 juli 2011 betreft. De klacht is op dit punt namelijk binnen drie jaar ingediend.
Het is het college duidelijk dat een collega van de beklaagde registeraccountant, met wie hij het onderzoek uitvoerde, de zaak heeft gemeld bij de boete-fraudecoördinator van het belastingkantoor te Gouda. Ruim zeven jaar later hebben beiden samen de verklaring van 1 juli 2011 opgemaakt en ondertekend en daarin aangegeven dat zij ("wij") de zaak hebben aangemeld.
De formulering in de wij-vorm suggereert weliswaar dat de registeraccountant en zijn collega samen de feitelijke aanmelding hebben gedaan. Maar het was de collega die "deze handeling feitelijk heeft uitgevoerd". Er is geen reden om aan te nemen dat de registeraccountant hierover bewust een onjuiste mededeling heeft gedaan. De twee hebben gezamenlijk een verklaring opgesteld over het onderzoek dat zij indertijd samen hebben uitgevoerd en hebben die verklaring beiden ondertekend.
Het college neemt de formulering in de verklaring van 1 juli 2011 daarom niet letterlijk, maar gaat ervan uit dat de collega wilde aangeven dat de aanmelding ook voor rekening van de registeraccountant kwam. Daarbij moet bedacht worden dat de verklaring bedoeld was om de advocaat-generaal te informeren over wat de Belastingdienst had geconstateerd en gedaan en niet om de individuele rol van de belastingambtenaren daarbij uit te lichten. Daarom is de wij-vorm, terwijl niet alle handelingen door beiden zijn uitgevoerd, een onjuistheid die niet terzake doet.
Het college vindt daarom dat de registeraccountant geen tuchtrechtelijk verwijt valt te maken.
Maatregel
Geen.