Opdrachtbevestiging geantedateerd
Een accountant-administratieconsultent heeft een opdrachtbevestiging niet vervalst, maar wel geantedateerd.
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Zaaknummers:
- AWB 12/697
- Datum uitspraak:
- 10 juli 2014
- Oordeel:
- beroep gegrond / klacht deels gegrond
- Maatregel:
- waarschuwing
- Status:
- definitief
- Vindplaats:
- ECLI:NL:CBB:2014:275
Lex van Almelo
Belangrijkste feiten
Een AA van BDO is sinds jaren de huisaccountant van de ondernemingen van een cliënt in het zuiden des lands. De ondernemer en zijn vrouw vragen hem om hen te begeleiden in een echtscheidingsprocedure. De accountant maakt een vermogensopstelling en taxeert de waarde van een pand.
Na wat geharrewar wordt in augustus 2009 het echtscheidingsconvenant ondertekend. De echtscheiding wordt drie maanden later uitgesproken. Na overleg met de gezamenlijke advocaat besluit de vrouw de echtscheidingsbeschikking niet te laten inschrijven in de registers.
De accountant ontbiedt de vrouw vervolgens op zijn kantoor. Bij het gesprek is ook de ex-man aanwezig. Deze zegt toe dat hij de lening van zijn ex-vrouw versneld zal aflossen als zij een nieuwe woning krijgt.
In november dient de vrouw een klacht in tegen de accountant bij de Klachtencommissie NIVRA-NOvAA. De commissie verklaart de klacht op twee van de vier onderdelen gegrond.
Een paar weken later vraagt de vrouw of het accountantskantoor nog reageert op de uitspraak; zij heeft immers schade geleden. De accountant en zijn advocaat zeggen dat er geen sprake is van schade. De concernjurist van het kantoor wijst alle aansprakelijkheid af.
De vrouw dient een klacht in bij de Accountantskamer, die de klacht deels gegrond verklaart.
Ongegrond is onder meer het klachtonderdeel waarin de vrouw zegt dat de accountant een valse opdrachtbevestiging heeft overgelegd aan de klachtencommissie NIVRA-NOvAA. Hoewel de bevestiging op een andere datum is ondertekend dan op het stuk staat, maakt dat de opdrachtbevestiging niet vals. De handtekening van de vrouw staat eronder en de vrouw heeft erkend dat zij de in het stuk beschreven opdracht heeft verstrekt. Daarom is het niet aannemelijk dat het om een vervalsing gaat.
Wel had de accountant de opdracht voor de begeleiding van de echtscheiding volgens de Accountantskamer alleen mogen aannemen nadat hij de vrouw expliciet had gewezen op de bedreiging voor zijn onpartijdigheid en objectiviteit. Die bedreiging was gelegen in het feit dat hij al jarenlang de accountant was van haar man.
Ook bij de uitvoering van de opdracht had hij de vrouw er nadrukkelijk op moeten wijzen dat zij belang had bij het inschakelen van een onafhankelijk taxateur, omdat de waarde van onroerend goed nogal kan verschillen en afhankelijk is van de gekozen waarderingsgrondslagen.
Toen de vrouw niet meer wilde meewerken aan de uitvoering van het echtscheidingsconvenant had de accountant de gezamenlijke advocaat moeten inschakelen en de vrouw niet op eigen gezag moeten uitnodigen op zijn kantoor.
Al met al heeft de accountant niets gedaan om bedreigingen te herkennen noch om adequate waarborgen te treffen en een en ander vast te leggen. De Accountantskamer legt een waarschuwing op.
De vrouw gaat in hoger beroep.
Beroepsgronden
De Accountantskamer heeft de klacht ten onrechte ongegrond verklaard op de volgende onderdelen:
b. de accountant heeft de inkomsten van de cliënt c.q. ex-echtgenoot gemanipuleerd, huurinkomsten verzwegen en stukken niet overgelegd;
d. de accountant heeft de vrouw onheus bejegend en onder druk gezet nadat zijn rol al lang was uitgespeeld;
f. de accountant heeft een valse opdrachtbevestiging overgelegd aan de klachtencommissie NIVRA-NOvAA.
Oordeel
Het beroep is gegrond en klachtonderdeel f is alsnog deels gegrond. De Accountantskamer heeft de klachtonderdelen b en d echter terecht (deels) ongegrond verklaard.
Ad b
De gezamenlijke advocaat heeft de alimentatie aanvankelijk vastgesteld op 360,49 euro per maand. De accountant heeft tijdens een bespreking met deze advocaat gezegd dat deze draagkrachtberekening niet volledig was. Daarbij vroeg hij onder meer "hoe om te gaan met huurpenningen?".
Net als de Accountantskamer vindt het college dat de accountant hiermee geen verhuurinkomsten heeft verzwegen of gemanipuleerd. Evenmin is aangetoond dat de accountant niet bereid was de advocaat hierover nader te informeren. De accountant was ten tijde van de echtscheidingsonderhandelingen ook niet precies op de hoogte van alle verhuurinkomsten.
De (financiële) belangen van de vrouw hoefden voor de accountant geen reden te zijn om tijdens de echtscheidingsonderhandelingen ongevraagd de hoogte van de verhuurinkomsten te becijferen en kenbaar te maken. De vrouw en haar ex zijn daarna een hogere alimentatie van 800 euro per maand overeengekomen.
Daarbij hebben zij zich niet gebaseerd op een meer exacte draagkrachtberekening, maar hebben zij onder meer rekening gehouden met (toekomstige) verhuurinkomsten van de ex-man.
Hun gezamenlijke advocaat heeft het echtscheidingsconvenant opgesteld en daarin de afspraken over de alimentatie opgenomen. Het valt de accountant dus niet tuchtrechtelijk aan te rekenen dat die (toekomstige) verhuurinkomsten in het echtscheidingsconvenant staan beschreven zonder dat de hoogte is vermeld.
Ad d
Volgens de vrouw zei de accountant tegen haar dat haar man failliet zou gaan als zij de inschrijving van de echtscheiding op het gemeentehuis bleef tegenhouden. Daarmee heeft hij onacceptabele druk op haar uitgeoefend, terwijl uit een rapport bleek dat de financiële positie van haar ex niet slecht was.
De Accountantskamer heeft dit klachtonderdeel deels gegrond verklaard omdat aannemelijk is dat appellante zich onder druk gezet heeft gevoeld. Verder heeft de accountant in dat gesprek met de vrouw de financiële situatie van de man aan de orde gesteld.
Het college vindt het weliswaar aannemelijk dat de accountant de druk die de vrouw voelde niet heeft weggenomen, maar niet dat hij haar onheus heeft bejegend.
Ad f
Volgens de vrouw is de Accountantskamer er ten onrechte aan voorbij gegaan dat de accountant de opdrachtbevestiging heeft geantedateerd op 9 december 2008.
De accountant heeft uitgelegd dat hij eind 2008 werd benaderd en daarom een opdrachtbevestiging is opgesteld met de datum van 9 december 2008. De werkzaamheden begonnen pas in het vroege voorjaar van 2009. In maart 2009 werden enkele besprekingen gevoerd en tijdens één van deze besprekingen hebben de man en de vrouw de opdrachtbevestiging ondertekend. Zij hebben volgens de accountant "bij het zetten van die handtekening toen (helaas) geen datum geplaatst op de stippellijn op pagina 3".
Nu de opdrachtbevestiging kennelijk in december 2008 is opgesteld en de accountant deze kennelijk in het voorjaar van 2009 door partijen heeft laat ondertekenen zonder de datering aan te passen, heeft hij volgens het college onzorgvuldig gehandeld.
De vrouw blijft het daardoor een vervalsing vinden, terwijl de accountant zegt dat haar handtekening onder het stuk staat en zij heeft erkend dat zij de bewuste opdracht heeft gegeven. De accountant voegt eraan toe dat hij "om onduidelijke redenen" op 10 december 2013 een verkeerde versie van de opdrachtbevestiging heeft gestuurd en dat het college kan uitgaan van de versie die hij bij de klachtencommissie heeft ingediend.
Het college vindt het vreemd dat de accountant eerder een afschrift van de opdrachtbevestiging heeft overgelegd waarin op de laatste pagina een handtekening staat bij de naam van iemand anders en deze handtekening op een later verzonden afschrift ontbreekt. Deze afschriften zijn voor de rest echter identiek, terwijl op beide dezelfde handtekening van de vrouw staat.
De vrouw stelt dat het blad waarop haar handtekening staat geen deel uitmaakt van de opdrachtbevestiging. Dat heeft zij echter niet met concrete feiten onderbouwd. Al met al heeft zij niet aannemelijk gemaakt dat de opdrachtbevestiging een vervalsing is. Het beroep en de klacht zijn dus alleen gegrond wat de antedatering betreft.
Maatregel
De Accountantskamer heeft een waarschuwing opgelegd. Het college vindt de antedatering niet zo ernstig dat zij een zwaardere maatregel nodig vindt.
Annotatie Herbert Reimers
Bij antedateren wordt voorgewend dat een document op een vroegere datum is ondertekend dan feitelijk gebeurd is. Afhankelijk van de omstandigheden kan antedateren aangemerkt worden als een misdrijf, te weten valsheid in geschrifte. Daarvan kan bijvoorbeeld sprake zijn als er bewust een onjuiste voorstelling van zaken wordt gegeven. In dit geval is daar geen sprake van.
Over het algemeen is de opdrachtbevestiging gedateerd op de dag waarop de accountant de overeenstemming met zijn cliënt(en) bekrachtigt. Cliënt(en) wordt dan veelal gevraagd voor akkoord te tekenen. De ondertekeningsdatum van de cliënt(en) hoeft dan niet per samen te vallen met de dag waarop de accountant de opdracht bekrachtigt. Normaal gesproken zie ik er geen groot probleem in als de cliënt(en) de overeenkomst pas enkele maanden later ondertekenen. Het is dan wel van belang dat duidelijk wordt op welke datum de cliënt(en) dat precies heeft/hebben gedaan. Het college vindt dat de accountant verantwoordelijk is voor deze datering.