Werk voorganger terecht overgedaan II
De accountant, die het werk van zijn voorganger heeft over gedaan omdat deze in gebreke bleef, heeft naar behoren gehandeld, zo blijkt ook in hoger beroep.
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Zaaknummers:
- AWB 11/637
- Datum uitspraak:
- 07 maart 2013
- Oordeel:
- ongegrond, klacht ongegrond
- Maatregel:
- geen
- Status:
- definitief
- Vindplaats:
- ECLI:NL:CBB:2013:BZ4240
Lex van Almelo
Belangrijkste feiten
Een AA neemt de opdracht over om de jaarrekeningen samen te stellen en de belastingaangiften te verzorgen van twee bv's. De AA spreekt met zijn voorganger af welke stukken deze hem zal leveren, maar de stukken komen niet. Ondertussen blijkt dat de voorganger bij de aangifte loonbelasting iets is vergeten. De AA dreigt het werk van de voorganger over te doen en wijst erop dat de cliënt de kosten daarvan bij hem in rekening zal brengen.
Omdat de Belastingdienst aandringt, wordt een advocaat ingeschakeld, maar dat helpt onvoldoende.
Omdat de stukken nog altijd niet volledig zijn aangeleverd en het werk dat wel is geleverd onbetrouwbaar blijkt, doet de AA al het werk van de voorganger over. De cliënt presenteert hem de rekening: ruim 26 mille.
De voorganger dient een klacht in bij de Accountantskamer. De AA heeft de stukken voor de bv's ten onrechte opgesteld en daarvoor exorbitant hoge kosten bij de cliënt in rekening gebracht, zodat de cliënt deze kosten bij de voorganger heeft gedeclareerd. Ook zou de AA achter de civiele procedure tegen de voorganger zitten.
De Accountantskamer verklaart de klacht ongegrond en vindt dat de AA het werk van zijn voorganger terecht heeft overgedaan.
De voorganger van de accountant gaat hiertegen in beroep.
Beroepsgronden
De Accountantskamer heeft:
- in de uitspraak een aantal feiten slordig, onjuist en onvolledig beschreven;
- in de uitspraak de klacht niet juist of onvolledig verwoord;
- op grond van onjuiste en onbegrijpelijke gedachten de pleitnotitie niet behandeld;
- ten onrechte gemeend dat de klager op de zitting een verwijt aan de klacht heeft toegevoegd;
- geen initiatief getoond op het gebied van de waarheidsvinding;
- geweigerd een uitspraak te doen over de kern van de klacht, te weten dat de accountant de gemaakte werkafspraken niet is nagekomen en zijn eigen weg is gegaan met grote (financiële) gevolgen voor de klager;
- de klager, die op zoek is naar rechtvaardigheid, met standaardzinnen het bos ingestuurd;
- met deze uitspraak het aanzien van de stand van de accountants ondergraven;
- met deze uitspraak mogelijk gemaakt dat wat nu gebeurt met het administratiekantoor van de klager/appellant zich straks ook voordoet tussen gekwalificeerde collega's;
- haar taak miskend door zich te vereenzelvigen met de accountant en diens benadering, hoe onwerkelijk ook, overgenomen.
Oordeel in beroep
Het beroep is ongegrond.
Ad 1
Het College van Beroep voor het bedrijfsleven vindt dat de Accountantskamer de feiten nergens onjuist heeft weergegeven. De Accountantskamer heeft bij de weergave van de feiten de mededeling mogen opnemen die de Belastingdienst heeft gedaan over de datum waarop de aangiften vennootschapsbelasting 2005, 2006 en 2007 zijn ontvangen.
Ad 2
De klacht is wellicht bondiger weergegeven dan de appellerende voorganger zou wensen, maar die weergave is niet onvolledig of onjuist.
Ad 3 en 4
De Accountantskamer heeft terecht geoordeeld dat klagen over andere gedragingen dan die in het klaagschrift staan een niet geoorloofde uitbreiding van de klacht is. Het is aan de Accountantskamer om de goede procesorde te bewaken. De accountant hoeft daar niet om te vragen. Anders dan de Accountantskamer ziet het college de toelichting van de klager op de gedragingen van de accountant - door deze te kwalificeren aan de hand van de vijf fundamentele beginselen uit de VGC - niet als een uitbreiding van de klacht maar als een nadere onderbouwing daarvan. Maar het college vindt niet dat de Accountantskamer de klacht daardoor beperkter heeft opgevat dan de klager die heeft bedoeld. En mocht de benadering van de Accountantskamer al onjuist zijn dan is die niet van invloed geweest op de beoordeling van de klacht, zodat dit geen reden kan zijn om de bestreden uitspraak onderuit te halen.
Ad 5
De Accountantskamer hoeft geen initiatief te tonen op het gebied van de waarheidsvinding. Het is in beginsel aan de klager c.q. appellant om feiten en omstandigheden aan te voeren en deze aannemelijk te maken als ze gemotiveerd worden betwist. Volgens de appellant is de feitelijke gang van zaken in deze kwestie echter volstrekt duidelijk. Dat de Accountantskamer daarop een andere visie heeft, wil niet zeggen dat zij zich onvoldoende van haar taak heeft gekweten.
Ad 6
De Accountantskamer heeft wel degelijk een uitspraak gedaan over de kern van de klacht. Ook het college vindt dat de accountant onder de gegeven omstandigheden niet meer heeft gedaan dan wat hij behoorde te doen. Gezien het verzuim van de voorganger hoefde de accountant zich redelijkerwijs niet langer gebonden te achten aan de afspraken over de verdeling van de werkzaamheden. De accountant heeft dus niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Overigens zijn het gerechtshof 's-Gravenhage en de rechtbank 's-Gravenhage tot een vergelijkbare conclusie gekomen.
Met de mededeling van de Accountantskamer dat zij niet de instantie is om te klagen over declaraties heeft zij volgens het college alleen het toetsingskader voor klachten over declaraties willen weergeven. Het college ziet niet in waarom dit bevreemding zou moeten wekken. Verder stelt het college vast dat de appellant het oordeel van Accountantskamer - dat de klacht over de exorbitant hoge kosten niet onderbouwd is - niet heeft weersproken. In hoger beroep komt de appellant wel met een onderbouwing, waarin hij een vergelijking maakt met het prijsniveau van andere kantoren. Volgens het college is het echter aannemelijk dat de accountant met zijn prijsstelling tot de middenmoot behoort.
Dat de accountant de betrokken cliënt had moeten (proberen te) weerhouden om een hogere claim in te dienen dan de algemene voorwaarden van de appellerende voorganger toestaan, vindt het college gezien de uitspraken van het gerechtshof en de rechtbank onzin.
Ad 7 tot en met 10
De kritiek die de appellant in deze grieven uit, onderschrijft het college gezien het bovenstaande niet.
Maatregel
Geen.