Lex van Almelo

Belangrijkste feiten

Een registeraccountant zet met een cliënt een vastgoedbedrijf op, maar houdt de boekhouding niet goed bij, informeert zijn compagnon niet goed en maakt fouten bij de aangifte. De Accountantskamer haalt de inschrijving voor tien jaar door. De accountant gaat hiertegen in beroep.

In afwachting van het oordeel in hoger beroep wil het NIVRA de accountant alvast tijdelijk doorhalen. De voorzitter van het NIVRA dient daarvoor een verzoek in bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.

Oordeel

Het verzoek wordt afgewezen.

Bij de totstandkoming van de Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) is het uitgangspunt van de wetgever geweest dat uitspraken van de Accountantskamer pas ten uitvoer worden gelegd als die uitspraak onherroepelijk is geworden. Wanneer de Accountantskamer een maatregel heeft opgelegd, wordt de uitvoering daarvan dus opgeschort als één van de partijen in beroep gaat tegen de uitspraak.

De opschortende werking kan weliswaar worden doorbroken, maar alleen onder strikte voorwaarden. Volgens de memorie van toelichting op de Wtra kan de tijdelijke doorhaling alleen worden opgelegd als er tegen een accountant ernstige bezwaren zijn gerezen en de bescherming van het openbaar belang ertoe noopt de accountant met onmiddellijke ingang op non-actief te stellen. Het instrument is bedoeld om onmiddellijk te kunnen optreden bij ernstige excessen die geen uitstel dulden. De bedoeling is dus deze ordemaatregel alleen in te zetten in uitzonderlijke situaties.

De Accountantskamer vindt dat de accountant de beginselen van integriteit, objectiviteit, deskundigheid en zorgvuldigheid respectievelijk professioneel gedrag in ernstige mate heeft geschonden en onvoldoende heeft laten blijken dat hij beseft hoe laakbaar zijn handelen was. Het College van Beroep ziet op voorhand geen reden waarom het oordeel van de Accountantskamer in hoger beroep (gedeeltelijk) zou sneuvelen. Er bestaat ook voldoende aanleiding voor een ernstig vermoeden dat de accountant in strijd heeft gehandeld met de Wet op de registeraccountants c.q. in strijd met het algemeen belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep. En dat de accountant door een tijdelijke doorhaling zijn werkzaamheden nagenoeg moet stilleggen, vindt het college minder belangrijk dan het zwaarwegend belang bij het treffen van de ordemaatregel.

Toch wijst het college het verzoek af. De accountant heeft namelijk aangevoerd dat het verzoek op dezelfde zitting is behandeld als het hoger beroep tegen de uitspraak van de Accountantskamer. Het college zou met andere woorden binnenkort toch uitspraak doen in beroep en daarom heeft de NIVRA-voorzitter geen spoedeisend belang bij de tijdelijke doorhaling. Daarbij komt dat het volgens de accountant om "een vete tussen twee partijen" gaat, zodat het openbaar belang geen gevaar loopt.

Het college is niet ongevoelig voor dit verweer. Het herhaalt dat de wetgever het doorbreken van de opschortende werking slechts onder strikte voorwaarden toestaat. Hoewel de gedragingen van de accountant op zichzelf ernstig zijn, hebben deze zich voorgedaan in een specifiek conflict tussen hem en een voormalig cliënt annex zakenpartner. Het is dus niet direct aannemelijk dat de accountant op korte termijn in herhaling valt. Daarbij komt dat de uitspraak in hoger beroep inderdaad op betrekkelijk korte termijn te verwachten valt. Volgens het college kan de NIVRA-voorzitter die uitspraak best afwachten.

Maatregel

Geen.