Opinie

Fusie NIVRA-NOvAA: a case of déjà vu

Ik volg met (misschien wel te afstandelijke) historische belangstelling het debat op deze site - en elders - over de merites van de NIVRA-NOvAA-fusie. Mijn NIVRA-voorzitterschap in 1991 werd gesierd door veel van dezelfde argumenten, voor en tegen, die nu nog doorklinken.

Maar het NIVRA-bestuur had destijds eerst wat andere noten te kraken. Zoals het 'vlees-noch-vis'-rapport van de Commissie Geelhoed (Rapport Commissie Advisering Stroomlijning Accountantswetgeving, 1990) en een daarop volgend de-facto-geen-fusie wetsvoorstel van minister Koos Andriessen, dat veel te royaal omging met overgangsregelingen en keurmerkverbrassing. 

Verder hadden we te maken met een RA-gemeenschap die zichzelf decennialang veel te serieus nam op het punt van het monopoliebehoud op de attestfunctie, en een politiek veel slim-sluwere NOvAA die de RA-stem in het politieke debat iedere keer weer als een houten Klaas liet klinken. 

Met behulp van vooral de vertrouwde hand van toenmalig NIVRA-directeur Wim Moleveld is de tegenaanval ingezet op alle fronten, onder (ook nieuw)  professionele pr- en lobbybegeleiding. Het attestmonopolie van de RA werd onceremonieel opgegeven - laat de markt maar beslissen -en als tegenprestatie werd een duivelspact gesloten met de NOvAA. 

Samen zijn de twee organisaties toen aan de slag gegaan. Eerst om te proberen de regering op andere gedachten te brengen. En daarna, toen dat niet lukte, om de Tweede Kamer te overtuigen van het NIVRA-NOvAA-standpunt dat het wetsontwerp een wangedrocht was. 

NIVRA en NOvAA hebben vervolgens, zij het niet altijd even gemakkelijk, gezamenlijk hard gewerkt aan het concipiëren van een nieuw wetsvoorstel dat uiteindelijk - uniek - als initiatiefwet, met Kamerbrede ondersteuning is aanvaard. Dat voerde tot de huidige situatie: twee pluriforme organisaties, twee keurmerken, die zich deels richten op onderscheiden segmenten van ‘de markt'. De regering trok na deze tour de force het eigen wetsvoorstel in. 

Beide organisaties zouden destijds desnoods, als de politiek daarop had gestaan, ook akkoord zijn gegaan met de huidige voorstellen: twee keurmerken en twee kamers binnen één organisatie. Dat was immers een veel beter alternatief dan de toenmalige gedwongen-huwelijksvoorstellen van de regering, met het keurmerkverschralingsgevaar voor de RA's (hoewel we de twee decennia daarna andere manieren hebben gevonden om dat toch te laten gebeuren) en voor de AA's het gevaar van ongewenste RA-intimiteiten. Dat laatste gevaar is met de bestendiging van de AA-titel onder de huidige fusievoorstellen geweken. 

We zijn nu bijna twintig jaar verder en hebben nog meer nuttige ervaring opgedaan met samenwerking in de praktijk. Daar zeuren we nooit over de beheersbaarheid van pluriforme organisaties. Ik kan me de politieke voorkeur en druk om met één organisatie te werken dan ook best voorstellen. Ik zie ook geen echte redenen om dat niet te proberen en beschouw paralysis by analysis als een veel groter gevaar. 

Wat niet wegneemt dat veel van de argumenten van de tegenstanders best hun theoretische merites hebben en nog steeds een nuttige functie kunnen vervullen bij de uiteindelijk uitwerking. Maar als er geen groot draagvlak gevonden zal worden voor de fusie, zal dat waarschijnlijk niet gebeuren op basis van rationele argumenten maar van emotionele. C'est la vie.

Kortom, het beroep heeft grotere uitdagingen te overwinnen inzake haar toegevoegde waarde en businessmodel. De beroepsorganisatie is al op essentiële functies uitgekleed, deels verdiend, deels om goede redenen, deels door eigen falen: opleidingsvoorwaarden, verslaggevingsstandaarden, controlestandaarden... 

Geen wonder dat ook de bibliotheek niet langer figureert als een instituutsprioriteit of erfgoedbewaarder. 

Toch zou het goed zijn nog eens goed na te denken over reinventing oneself. Over andere inhoudelijke functies en een ander bedrijfsmodel, waarin de stem van een pluriforme beroepsorganisatie opnieuw - en verrijkt - van wezenlijk belang kan worden. Als faciliteerder en ‘samenbrenger' op onderwerpen van collectief en maatschappelijk belang die beter geanonimiseerd naar buiten kunnen worden gebracht (denk aan systeemrisico's). 

Maar ook als 'agent provocateur' in situaties waarin de beroepspraktijk grote vragen oproept (kredietcrisis: waar waren de accountants?) en als peer reviewer en initiërende stem bij onderwerpen die niemand anders op tafel wil leggen, zoals ‘wat zijn de gevolgen van de too big to fail-status van de big four?'. 

Of, wie weet, moeten we een nog drastischer vraag stellen: of het hoofdaccent dat nu wordt gelegd op het belang van de openbare functie, niet moet worden verschoven naar het belang to get it right at entry level. Met andere woorden: is de controllerfunctie, met haar onderbelichte publieke taak, maatschappelijk niet veel belangrijker? En de openbare accountantsfunctie niet meer dan een vergulde second opinion - zonder aansprakelijkheid please? Dat zou het traditionele bedrijfsmodel met 180 graden keren. 

Ik zou er best een rondetafel zonder stoelen aan willen wijden! 

Jules Muis

Wat vindt u van deze opinie?

Reageer Spelregels debat

Jules Muis verliet in 1995 het openbare accountantsberoep en was vervolgens vice president en controller van de Wereldbank en directeur-generaal en chief internal auditor van de Europese Commissie. Van 2014 tot eind 2020 was hij lid van de Public Interest Oversight Board (PIOB). Muis was van oktober 2012 tot oktober 2015 ook lid van de Board of Auditors van het European Stability Mechanism (ESM). Jules Muis schrijft op persoonlijke titel.

Gerelateerd

reacties

Reageren op een artikel kan tot drie maanden na plaatsing. Reageren op dit artikel is daarom niet meer mogelijk.

Aanmelden nieuwsbrief

Ontvang elke werkdag (maandag t/m vrijdag) de laatste nieuwsberichten, opinies en artikelen in uw mailbox.

Bent u NBA-lid? Dan kunt u zich ook aanmelden via uw ledenprofiel op MijnNBA.nl.