Fraude

Fraude onder NV COS en fraude onder Wta

In mijn eerste bijdrage over een CBb-uitspraak in een beroepsprocedure tegen een accountant, die bij een Oekraïense dochtervennootschap van haar klant werd geconfronteerd met een vermoeden van fraude, ging ik in op het Wwft-aspect in de casus. Deze tweede bijdrage richt de focus op het fraude-element.

Anton Dieleman

De casus vat ik voor de zelfstandige leesbaarheid van deze bijdrage nog kort samen. Voor een uitgebreidere toelichting verwijs ik naar de annotatie van Lex van Almelo op deze site.

Fraude3_900x590.jpg

Samenvatting

De betrokken accountant controleert de geconsolideerde jaarrekening over 2018 van een Nederlandse houthandel die een 51 procent-belang bezit in een dochtervennootschap in Oekraïne. Tussen de Nederlandse moedermaatschappij en de Oekraïense dochtervennootschap is sprake van de volgende feiten:

  • er is bij de dochtervennootschap in Oekraïne sprake van investeringen van materiële omvang die contant worden betaald, zonder dat daaraan een factuur ten grondslag ligt;
  • aan Oekraïense overheidsfunctionarissen worden contante betalingen verricht;
  • volgens de aandeelhouders zouden werknemers in Oekraïne zwart worden uitbetaald;
  • een deel van de genoemde posten wordt niet in de administratie van de Oekraïense dochtervennootschap verantwoord.

Ultimo 2018 is - waarschijnlijk als gevolg van bovengenoemde feiten - sprake van een verschil in de rekening-courant tussen de Nederlandse moedermaatschappij en de Oekraïense dochtervennootschap van 900.000 euro.

De accountant meldt de ongebruikelijke transactie bij FIU-Nederland en stelt nader onderzoek in naar de gevolgen van de mogelijke fraude voor de jaarrekening en de controle daarvan. De accountant probeerde bij een werkbezoek in Oekraïne inzicht te verkrijgen in bovenstaande transacties. De accountant zette op basis van Standaard 240 en de NV NOCLAR de te nemen acties uiteen. De Oekraïense accountant meldt op enig moment dat geen fraudesignalen zijn geconstateerd. De groepsaccountant (tegen wie de tuchtprocedure is ingediend) concludeert dat de Oekraïense accountant niet van zin is de contante betalingen te onderzoeken en deze in de jaarrekening te laten verwerken.

De bevindingen zijn met het management van de moedermaatschappij besproken, dat als volgt reageert naar de accountant: 

  • met betrekking tot de contante betalingen wordt in algemene bewoordingen aangegeven dat deze als geoorloofde facility payments moeten worden aangemerkt;
  • ontkend wordt dat er contante betalingen zonder facturen zijn verricht; en
  • het management ontkent dat in 2018 geen materiële vaste activa meer zijn betaald met contant geld.

Op de vraag naar de zwarte betalingen wordt niet gereageerd. Op grond hiervan concludeert de groepsaccountant dat waarschijnlijk een controleverklaring van oordeelonthouding zal worden verstrekt.

Accountantskamer en CBb

De Accountantskamer is van mening dat de accountant zich hierbij niet had moeten neerleggen en verder onderzoek had moeten (laten) uitvoeren. Tevens oordeelt de Accountantskamer dat de accountant geen invulling gaf aan de fraudemeldplicht, c.q. het achterwege laten daarvan als voldoende maatregelen worden genomen om de fraude zoveel als mogelijk te redresseren en herhaling te voorkomen (artikel 26 Wta en 36 Bta). De klacht wordt hierom gegrond verklaard.

Het CBb oordeelt dat de accountant uit de houding van het management en de Oekraïense accountant weinig medewerking hoefde te verwachten. Mede omdat de cfo altijd betrokken was, is het CBb van oordeel dat de accountant geen aanvullende onderzoekswerkzaamheden had moeten verrichten. De gegrondverklaring door de Accountantskamer wordt door het CBb om die reden verworpen.

Met betrekking tot de fraudemeldplicht overweegt het CBb dat hierover niet is geklaagd en dat de accountant geen mogelijkheid had om hiertegen verweer te voeren. De gegrondverklaring van dit klachtonderdeel door de Accountantskamer wordt daarom door het CBb onderuit gehaald.

Analyse uitspraken

Naar aanleiding van de uitspraken van de Accountantskamer en het CBb wijs ik op twee voor de controlerend accountant relevante sporen in de wet- en regelgeving, die helaas niet parallel lopen. En dat blijkt ook uit beide uitspraken.

Het eerste spoor is dat van Standaard 240 en betreft de verantwoordelijkheid van de (controlerend) accountant die met fraude (of een vermoeden van fraude) wordt geconfronteerd. Dit moet leiden tot aanvullende werkzaamheden die diepgaande aandacht vereisen, met het doel vast te stellen dat de jaarrekening geen afwijking van materieel belang bevat als gevolg van fraude. Of, zoals de Accountantskamer het (terecht) regelmatig formuleert: "Alle registers moeten dan open."

Het tweede spoor volgt de lijn van de bepalingen in de Wet toezicht accountantsorganisaties (en het bijbehorende Besluit toezicht accountantsorganisaties). Die zijn gericht op de meldplicht van de accountant bij een redelijk vermoeden van fraude en de stappen die zijn vereist om de meldplicht te voorkomen. Kort gezegd: een door de klant opgesteld plan (en de uitvoering ervan), met maatregelen om de gevolgen zoveel mogelijk ongedaan te maken en herhaling te voorkomen. Ofwel: schoon schip maken.

Terzijde merk ik op dat ik geen uitspraak doe over de juistheid van de uitspraken van zowel de Accountantskamer als het CBb. Daarvoor bevatten beide gepubliceerde uitspraken te weinig aanknopingspunten. Ik geef alleen een aantal opvallende observaties weer, om daaruit lering te trekken.

Eerste en tweede spoor

De accountant in de onderhavige casus, zo blijkt uit de uitspraken, zette in ieder geval de nodige stappen om het eerste spoor te volgen. Uiteindelijk gaf zij daarbij aan niet voldoende en geschikte controle-informatie te kunnen verkrijgen. Dit zou resulteren in een controleverklaring van oordeelonthouding. Als de accountant daarbij voldoende inspanning pleegde om deze conclusie te trekken, is dat vaktechnisch de juiste route. De reactie van het management en de Oekraïense accountant, zoals die in de uitspraken worden benoemd, roepen wel de vraag op of er voldoende werkzaamheden met voldoende diepgang zijn uitgevoerd. "Alle registers open" betekent dat je als accountant er alles (en met voldoende diepgang) aan moet doen om de relevante controle-informatie boven tafel te krijgen. Je kunt je dus niet (te snel) neerleggen bij algemene of ontwijkende antwoorden van het management en een buitenlandse accountant die niet de indruk wekt serieus mee te werken.

Het tweede spoor (de meldplicht) is minstens zo interessant. Helaas loopt dit spoor in deze procedure dood, omdat de Accountantskamer er pas in de uitspraak over begint en de accountant daarom geen mogelijkheid van verweer had. Het beroep hiertegen bij het CBb slaagt dan ook. Cruciaal voor een accountant die met een dergelijk fraudesignaal wordt geconfronteerd is niet alleen het (diepgaande) onderzoek naar de eventuele consequenties voor de jaarrekening en de controleverklaring, maar tegelijkertijd het informeren van de klant hierover en eisen dat deze een plan opstelt om de fraude voor zover mogelijk ongedaan te maken en herhaling te voorkomen. Als daarvan geen sprake is, c.q. de klant werkt hieraan niet in voldoende (en op voortvarende) wijze mee, dan resulteert voor de accountant niets anders dan de fraude te melden bij het fraudemeldpunt van het KLPD.

Moraal van dit verhaal is dat controlerend accountants bij vermoede of geïdentificeerde fraudes beide sporen parallel moeten bewandelen, om te voldoen aan datgene wat wet- en regelgeving van hen vraagt.

Anton Dieleman is voorzitter van het College Beroepsreglementering (CB) van de NBA en directeur vaktechniek bij Forvis Mazars.

Gerelateerd

reacties

Reageer op dit artikel

Spelregels debat

    Aanmelden nieuwsbrief

    Ontvang elke werkdag (maandag t/m vrijdag) de laatste nieuwsberichten, opinies en artikelen in uw mailbox.

    Bent u NBA-lid? Dan kunt u zich ook aanmelden via uw ledenprofiel op MijnNBA.nl.