Tuchtrecht

Samensteller zakt onder vereist niveau

Een samensteller accepteert diverse fouten in de jaarrekening van een klant, die hij kritischer had moeten bevragen. Omdat hij al eerder werd gewaarschuwd vanwege zijn lankmoedigheid tegenover deze klant, wordt hij nu een maand geschorst.

Accountantskamer

Zaaknummers:
24/1869 Wtra AK
Datum uitspraak:
20 januari 2025
Oordeel:
deels gegrond
Maatregel:
tijdelijke doorhaling voor 1 maand
Status:
nog niet definitief
Vindplaats:
ECLI:NL:TACAKN:2025:5

» Direct naar annotatie

Lex van Almelo

Belangrijkste feiten

Een echtpaar is in 2008 gescheiden na een huwelijk van zestien jaar. Ruim zestien jaar na de scheiding zijn zij nog steeds bezig met de financiële afwikkeling. De ex-man is dga van een personal holding met twee werkmaatschappijen, die later zijn verkocht respectievelijk failliet gegaan. De dga had in de personal holding pensioen opgebouwd in eigen beheer. In maart 2013 heeft de man een eenmanszaak ingeschreven bij de Kamer van Koophandel. De zaak houdt zich bezig met "bedrijfsopleiding en -training, studiebegeleiding, vorming en onderwijs en organisaties-adviesbureau".

Vanaf 2010 stelt een accountant-administratieconsulent de jaarrekeningen van de personal holding samen en verzorgt deze de ob- en vpb-aangiften voor de onderneming. Vanaf 2013 doet hij ook de administratie van en de ob- en ib-aangiften voor de eenmanszaak van de man. In mei 2013 stuurt de accountant de ondernemer een adviesbrief over het pensioen in eigen beheer. Volgens de accountant is afstorting van de commerciële waarde van de pensioenvoorziening bij een verzekeraar financieel niet haalbaar, omdat de personal holding daarvoor onvoldoende liquide middelen heeft.

In november 2019 eist de vrouw bij de Rechtbank Den Haag dat de man een bedrag betaalt aan een verzekeraar wegens verevening van de aanspraken op het ouderdoms- en nabestaandenpensioen dat is opgebouwd in de personal holding. In mei 2021 wijst de rechtbank die vordering af.

In januari 2020 stuurt de accountant op verzoek van de ondernemer een memo aan de personal holding. Daarin beschrijft hij de historie van de werkmaatschappijen en de oprichting van de eenmanszaak. Verder zet hij uiteen waarom het fiscaal gezien voordeliger was de activiteiten van de ondernemer onder te brengen in een eenmanszaak in plaats van een bv. Hoewel het memo volgens het begeleidend schrijven uitsluitend bestemd is voor intern gebruik, brengt de ondernemer het toch in de eerdergenoemde procedure bij de Rechtbank Den Haag in. Als de accountant dit in augustus 2020 ontdekt, reageert hij op het commentaar van de ex-vrouw op het memo. De ex-man overlegt ook die reactie aan de rechtbank, maar dit keer met toestemming van de accountant.

De ex-vrouw klaagt er bij de Accountantskamer over dat de accountant in gerechtelijke procedures willens en wetens onzorgvuldige, onjuiste (financiële) stukken alsmede onware verklaringen heeft ingebracht. De Accountantskamer verklaart de klacht deels gegrond en legt een waarschuwing op. Onder meer omdat de accountant in de toelichting bij de jaarrekening van de personal holding uitgaat van de continuïteitsveronderstelling, terwijl hij op de zitting verklaart dat de vennootschap niet of nauwelijks inkomsten heeft en haar uitgaven worden gefinancierd door de ondernemer. De ex-vrouw noch de accountant gaan in hoger beroep. Wel dient de ex-vrouw opnieuw een klacht tegen de accountant in.

Klacht

De accountant heeft:

  1. ten onrechte samenstellingsverklaringen afgegeven bij de jaarrekeningen 2013-2020, omdat daar meerdere fouten in staan;
  2. geen maatregelen getroffen om bedreigingen weg te nemen.

Oordeel

Klachtonderdeel a is grotendeels gegrond, klachtonderdeel b is ongegrond.

Paragraaf 32 van Standaard 4410 bepaalt onder meer dat de accountant het onder de aandacht van het management moet brengen als deze erachter komt dat vastleggingen, documenten, uitleg of overige informatie, inclusief significante oordeelsvormingen die het management verschaft, niet compleet, niet nauwkeurig of anderszins onbevredigend zijn. Daaronder vallen ook geïdentificeerde of vermoede fraude of niet-naleving van wet- en regelgeving. De accountant moet dan vragen om aanvullende of gecorrigeerde informatie.

In paragraaf 38 staat dat de accountant in de opdrachtdocumentatie moet opnemen welke significante aangelegenheden zich hebben voorgedaan en hoe de accountant daarmee is omgegaan. In de opdrachtdocumentatie moet ook de aansluiting van de historische financiële informatie op de onderliggende vastleggingen, documenten, uitleg en informatie van het management zijn opgenomen. Significantie is volgens de begrippenlijst van de NV COS het relatieve belang van een aangelegenheid in een bepaalde context.

Ad a: de jaarrekeningen (2013-2020) bevatten talloze fouten, dus de accountant heeft hierbij ten onrechte samenstellingsverklaringen afgegeven

De gestelde fouten corresponderen met de volgende subklachtonderdelen:

  1. de verwerking van de pensioenvoorziening;
  2. de stelselwijzigingen;
  3. de transactie per 1 januari 2013 en de verwerking ervan;
  4. de continuïteitsveronderstelling;
  5. de belastinglatenties;
  6. de rekening-courantverhouding tussen de man en de bv;
  7. de vooraftrek btw;
  8. de beheervergoeding en het loon van de man;
  9. de ten laste van de bv geboekte kosten;
  10. objectiviteit en overige verwijten.

Ad a.1 Verwerking pensioenvoorziening

De RJk B18.104 schreef tot en met het verslagjaar 2017 voor dat de activiteiten van de rechtspersoon in de toelichting worden vermeld. Vanaf verslagjaar 2018 "kan" een rechtspersoon "overwegen" een beschrijving van de belangrijkste activiteiten in de toelichting op te nemen. De accountant hoefde de beschrijving van de activiteiten van de vennootschap in de jaarrekeningen na 2017 dus niet per se onder de aandacht te brengen van het management en aan te dringen op een aanvulling/wijziging van de beschrijving. Dit verwijt is ongegrond.

De post pensioenvoorziening van 107.633 euro is onjuist verwerkt in de jaarrekening 2013. Bij de fiscale waardering moest een vaste rekenrente van (ten minste) 4 procent worden gehanteerd en dus ook zonder dotatie met tenminste 4 procent worden opgehoogd. Het verwijt is dus gegrond. Of de fiscale waarde van de pensioenverplichting ultimo 2013 153.013 euro bedroeg, laat de Accountantskamer in het midden.

In de jaarrekening 2014 is de pensioenlast onjuist verwerkt. In de winst- en verliesrekening staat een pensioenlast van 53.623 euro, die het verschil is tussen de fiscale waardering per 31 december 2013 en 31 december 2014. Vanwege een stelselwijziging moest de pensioenverplichting per 31 december 2014 niet tegen de fiscale waarde maar tegen de commerciële waarde in de jaarrekening worden opgenomen. Daardoor is ook de pensioenlast in de winst- en verliesrekening niet juist. De stelselwijziging zelf en de verwerking ervan komen hierna nog aan de orde.

In de twee actuariële berekeningen (per 31 december 2014 en 31 december 2015) die de accountant heeft overgelegd worden recentere sterftetafels genoemd dan in de jaarrekeningen. Dat er verouderde sterftetafels zijn genoemd, is tuchtrechtelijk gezien echter van onvoldoende gewicht. Het is een slordigheid die het inzicht in de jaarrekeningen als bedoeld in art. 2:362 lid 1 BW niet negatief beïnvloedt. Al met al is subklachtonderdeel a.1 deels gegrond. De accountant heeft het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid geschonden.

Ad a.2 Stelselwijzigingen

In de jaarrekening 2014 is het stelsel gewijzigd van fiscaal naar commercieel en in 2018 van commercieel naar fiscaal. RJk A3.105 bepaalt voor het verslagjaar 2014 dat een stelselwijziging moet worden doorgevoerd als de wet dat vereist, de RJk dat verlangt of de wijziging het inzicht dat de jaarrekening geeft aanzien verbetert. Een stelselwijziging is niet verplicht maar wel toegestaan als daarvoor gegronde redenen bestaan (art. 2:384 lid 6 BW). RJk A3.105 geeft hiervan voorbeelden. Volgens het management is de reden voor de stelselwijziging "meer inzicht in de waarde van het pensioen in eigen beheer in relatie tot de ontwikkeling van het eigen vermogen en solvabiliteit". De accountant heeft daarom terecht ingestemd met de stelselwijziging.

Volgens RJ-Uiting 2014-4 'Pensioenvoorziening directeuren-grootaandeelhouder' is besloten om per 1 januari 2014 niet langer toe te staan dat de voorziening voor PEB’s voor directeuren-grootaandeelhouder wordt gewaardeerd volgens fiscale grondslagen. De reden hiervoor volgens de Raad voor de Jaarverslaggeving - dat de waardering van de pensioenvoorziening in veel gevallen te laag wordt weergegeven - sluit aan op de reden die het management van de bv in 2014 aanvoerde.

De ex-vrouw meent dat de stelselwijziging in 2014 niet conform RJk A3.106 is doorgevoerd. In de jaarrekening is het eigen vermogen per 1 januari 2014 namelijk met 98.747 euro verlaagd: het verschil per 31 december 2014 tussen de commerciële waarde ("best estimate") van 260.033 euro en de fiscale waarde van 161.286 euro. Volgens de klaagster is de commerciële waarde per 31 december 2013 echter 168.060 euro, de fiscale waarde 153.013 euro en het verschil dus 15.047 euro. De accountant heeft dit niet tegengesproken.

Volgens de Accountantskamer wordt de stelselwijziging op grond van RJk A3.106 in beginsel retrospectief doorgevoerd. De berekening van de klaagster is daarom correct en de accountant heeft de stelselwijziging niet conform RJk A3.106 laten verwerken in de jaarrekening 2014. Het verwijt is dus juist. Subklachtonderdeel a.2 is deels gegrond. De accountant heeft het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid geschonden.

Ad a.3 Transactie per 1 januari 2013

Volgens de klaagster maakte de bv geen omzet door de activa/passiva-transactie en het onderbrengen van de activiteiten in de eenmanszaak per 1 januari 2013. Daardoor kon niet voldoende positieve cashflow worden gegenereerd om de pensioenverplichtingen na te komen. De transactie had geen deugdelijke, zakelijke grondslag en het fiscale motief voor de transactie, dat de accountant noemt in zijn memo van 30 januari 2020 en in de jaarrekening 2013, is niet geldig.

De accountant wijst erop dat de ex-vrouw al van de transactie wist voordat zij de jaarrekeningen in 2022 ontving. Zij is in dit verband gewezen op het arrest van het Gerechtshof Den Haag van 11 juli 2023. Deze procedure is niet bedoeld voor dit soort vragen.

De Accountantskamer vindt het verwijt over de transactie ongegrond. De vrouw heeft vruchteloos geprocedeerd over de transactie bij de civiele rechter. Het hof heeft haar stelling verworpen dat de transactie per 1 januari 2013 zou getuigen van onbehoorlijk bestuur of dat daarmee onrechtmatig jegens haar zou zijn gehandeld.

In verband met de transactie heeft de ex-vrouw vraagtekens geplaatst bij sommige boekingen, zoals de afwaardering van de post debiteuren met 10.000 euro en de post overname schuld 'Uitbesteed werk' van 10.000 euro. De eerste boeking blijkt uit de jaarrekening 2012 die op 20 maart 2013 is samengesteld. Die jaarrekening ligt buiten de verjaringstermijn van tien jaar. De overname door de eenmanszaak per 1 januari 2013 van de schuld 'Uitbesteed werk' van 10.000 euro roept bij haar vragen op, maar daarover heeft de Accountantskamer al geoordeeld bij haar eerste klacht. Een klachtprocedure is niet bedoeld om vragen beantwoord te krijgen.

Volgens de klaagster is de transactie verwerkt tegen de boekwaarde van de overgedragen activa en passiva ad 109.344 euro. De overgedragen activiteiten van de bv zijn gewaardeerd op -30.604 euro. De accountant heeft dit niet tegengesproken. Zijn verweer dat de man in de eenmanszaak nieuwe activiteiten zou gaan ontplooien strookt niet met zijn erkenning dat de waarde van de activiteiten van de bv in 2013 was berekend op -30.604 euro. Het bedrag van 30.604 euro is vermeerderd met rente in 2013 wel verwerkt in de rekening-courantverhouding tussen de bv en de man, maar volgens klaagster ten onrechte niet in de winst-en-verliesrekening van de bv, die als gevolg van dit deel van de transactie een verlies van 30.604 euro heeft geleden.

De Accountantskamer vindt dat de accountant de verwerking van de waardering ad -30.604 euro had moeten bespreken met het management, omdat die op zijn minst vragen oproept. De negatieve waarde is immers wel in de rekening-courantverhouding met de man verwerkt, als aflossing op zijn schuld aan de bv, maar niet in de winst-en-verliesrekening hoewel de bv door de overdracht van de activiteiten een verlies van 30.604 euro lijkt te hebben gerealiseerd. Uit het verweer van betrokkene blijkt niet dat hij dit aspect onder de aandacht van het management heeft gebracht. Subklachtonderdeel a.3 is deels gegrond. Betrokkene heeft het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid geschonden.

Ad a.4 Continuïteitsveronderstelling

De jaarrekening 2013 is opgesteld op basis van continuïteit, hoewel de omzet nihil was en het resultaat na belastingen -23.546 euro. Het eigen vermogen bedroeg 10.774 euro op een totaal vermogen van 124.293 euro. In de jaarrekening 2014 staat in de toelichting dat:

  • het voortbestaan van de onderneming onzeker is gezien de vermogenspositie en het resultaat; er in de toekomst geen omzet meer wordt behaald;
  • de bedrijfskosten door de eenmanszaak worden betaald; en
  • er geen schuldeisers zijn;
  • de activa en passiva daarom toch zijn gewaardeerd op going-concernwaarde.

Volgens de Accountantskamer bestond er ook in 2013 geen omzetverwachting, was het resultaat negatief en de solvabiliteit laag. Daarom had ook in de jaarrekening 2013 de gerede twijfel over de continuïteit al in de toelichting vermeld moeten worden. Dit had de accountant moeten bespreken met het management, maar hij heeft dit niet gedaan.

In de jaarrekening 2016 is niets toegelicht over de continuïteit; ook niet in het exemplaar dat de accountant heeft overgelegd, hoewel hij beweert van wel. In de jaarrekeningen 2014 en 2015 en 2017-2020 is hierover wel een toelichting opgenomen. De accountant had deze omissie moeten laten corrigeren.

In de toelichting in de jaarrekeningen 2017-2020 op staat dat de verwachting is "dat de kasstroom over de komende boekjaren zich positief zal ontwikkelen". De Accountantskamer heeft in haar uitspraak over de eerste klacht van de vrouw al over deze toelichting gezegd dat  de continuïteitsveronderstelling hiermee niet correct onderbouwd. De bv genereerde immers geen omzet meer en haar uitgaven werden gefinancierd door de man. Dit oordeel geldt ook voor de identieke onderbouwing van de continuïteitsveronderstelling in de jaarrekeningen 2016-2018 en 2020, waarover de kamer geen uitspraak heeft gedaan omdat daarover toen niet was geklaagd.

Subklachtonderdeel a.4 is deels gegrond. De accountant heeft het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid geschonden.

Ad a.5 Belastinglatenties

In de jaarrekeningen 2014-2017 zijn belastinglatenties geactiveerd. De ene in verband met de gerealiseerde verliezen, de andere in verband met het verschil tussen de commerciële en fiscale waarde van de pensioenvoorziening. De Accountantskamer vindt dat de belastinglatenties voor zover die slaan op verliescompensatie niet hadden mogen worden geactiveerd in de jaarrekeningen 2014-2017. De bv had (ook) in die jaren geen omzet maar wel kosten en leed dus verlies.

In de toelichting in de jaarrekeningen 2014, 2015 en 2017 is gerede twijfel over de continuïteit van de onderneming tot uitdrukking gebracht en dat op termijn winst zou worden behaald lag niet voor de hand. De mededeling van het management, dat op termijn een effectenportefeuille zou worden gevormd waarmee winst zou worden behaald, was te onzeker om de vereiste waarschijnlijkheid van winst te kunnen aannemen. Voor het aanleggen van een effectenportefeuille was immers financiering nodig omdat de bv geen omzet en winst meer genereerde en ook niet over voldoende middelen beschikte om effecten te kunnen kopen. En dat terwijl de ex-man, die het benodigd kapitaal voor de aankoop had moeten verschaffen, zijn schuld aan de bv aan het aflossen was, wat duurde tot 2019. Volgens de Accountantskamer heeft de accountant zich onvoldoende afgevraagd hoe reëel de verwachting was dat binnen afzienbare termijn een effectenportefeuille kon worden aangelegd, nog afgezien van het risico van verlies.

Ook lag het niet voor de hand de actieve belastinglatenties wegens verliescompensatie in de jaarrekeningen 2015, 2016 en 2017 op te nemen onder de vlottende activa, omdat het vanwege de onzekerheden niet aannemelijk was dat de belastingvorderingen binnen een termijn van twaalf maanden na afloop van de boekjaren opeisbaar zouden worden (RJk A2.106).

Verder heeft de accountant ten onrechte nagelaten:

  • zich te verdiepen in de vraag of de belastinglatentie wegens het verrekenbaar tijdelijk verschil wel geactiveerd kon worden;
  • daarover met het management in gesprek te gaan.

Subklachtonderdeel a.5 is gegrond. De accountant heeft het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid geschonden.

Ad a.6 Rekening-courantverhouding ex-man:bv

De klagende ex-vrouw heeft meerdere bezwaren tegen de post rekening-courant van de eenmanszaak van de ex-man, die vanaf 2013 in de jaarrekeningen zijn verwerkt, want:

  • de afspraken tussen de bv en de man over de rekening-courantverhouding zijn niet schriftelijk vastgelegd;
  • de lening aan de man in de vorm van de rekening-courantverhouding berusten niet op zakelijke gronden;
  • de rente die de man moest betalen is te laag;
  • de rekening-courantverhouding is niet transparant;
  • de schuld van de man aan de bv nam ondanks waarschuwingen van de accountant toe met 30.000 euro;
  • in wezen was sprake van een lening die als financieel vast actief verwerkt had moeten worden.

Ook heeft de accountant het verloop van de rekening-courantverhouding door de jaren heen misleidend gepresenteerd in de procedure bij de Rechtbank Den Haag.

De Accountantskamer stelt vast dat in de jaarrekening 2013 van de bv de rekening-courantverhouding met de eenmanszaak is verwerkt onder de vlottende activa. Die rekening-courantverhouding houdt verband met de activa/passiva-transactie per 1 januari 2013, waardoor een schuld van de man aan de bv ontstond die volgens de jaarrekening 2013 117.426 euro bedroeg. Over het verslagjaar 2013 is een rente van 4 procent toegepast. In de toelichting is vermeld dat er geen afspraken zijn gemaakt over aflossing en zekerheden.

In de toelichting in de jaarrekeningen 2014, 2015, 2016 staat hetzelfde, met dien verstande dat het rentepercentage in die verslagjaren 2,5 bedroeg. De jaarrekeningen 2013, 2014 en 2015 bevatten in de bijlage een specificatie van de rekening-courantverhouding; de jaarrekening 2016 verwijst naar eenzelfde bijlage maar die is niet overgelegd. In de jaarrekeningen 2017, 2018 en 2019 is alleen het rentepercentage van 2,5 vermeld. In 2019 is de rekening-courantverhouding gewijzigd in een schuld van de bv aan de man van 5.654 euro in plaats van een schuld van de man aan de bv. In 2020 is de schuld van de bv opgelopen tot 11.866 euro. De jaarrekening 2020 bevat verder geen gegevens over de rekening-courantverhouding.

Volgens de gedrags- en beroepsregels hoefde de accountant niet aan te dringen op een schriftelijke vastlegging van de afspraken tussen de man en de bv. Wel had hij van het management duidelijkheid moeten krijgen over het verwerken van de rekening-courantverhouding onder de vorderingen die behoren tot de vlottende activa (opeisbaarheid binnen twaalf maanden conform RJk A2.106). In een managementletter van 9 augustus 2013 van een kantoorgenoot van de accountant staat immers dat de vordering van de bv op de man niet direct opeisbaar is gezien diens privé-vermogenssituatie. Dit wijst niet op opeisbaarheid binnen twaalf maanden.

Subklachtonderdeel a.6 is deels gegrond. De accountant heeft het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid geschonden.

Ad a.7 Vooraftrek btw

Als de bv geen belaste prestaties (meer) verricht, mag zij ook geen btw in vooraftrek nemen. Als onderdeel van zijn opdracht verzorgde de accountant ook de btw-aangiften. Vaststaat dat hij de btw-aangifteverplichting met het management heeft besproken. De Belastingdienst heeft de aangifteverplichting kort daarop laten vervallen.

Volgens de specificaties van de omzetbelasting bij de jaarrekeningen is in 2013 12.109 euro btw teruggevorderd 2013, in 2014 8.677 euro en in 2015 1.304 euro bij een nihil-omzet volgens de winst-en-verliesrekeningen. De accountant had de vooraftrek btw eerder behoren te bespreken met het management, omdat die aangifte vanaf 1 januari 2013 vragen oproept nu de bv geen met btw belaste prestaties meer verrichtte (met uitzondering van het boekjaar 2014). De accountant heeft het btw-vraagstuk pas in november 2016 besproken, hoewel hij de aangiften btw moest verzorgen en hij veel eerder aandacht aan de btw-vooraftrek had moeten besteden vanwege de van hem verlangde vakbekwaamheid en zorgvuldigheid.

De toegepaste vooraftrek vanaf boekjaar 2013 kan er immers op wijzen dat het management de wet- en regelgeving niet naleeft. Dat er sprake was van fraude ("gerotzooi met de btw") en de accountant bewust de andere kant op keek, heeft de vrouw niet aannemelijk gemaakt. Daarom is het fundamentele beginsel van integriteit niet geschonden.

Subklachtonderdeel a.7 is deels gegrond. De accountant heeft het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid geschonden.

Ad a.8 Beheervergoeding en loon ex-man

Volgens zijn ex-vrouw ontving de ex-man in 2013-2015 een onzakelijk hoge beheervergoeding van de bv, die geen activiteiten meer ontplooide. Een beheervergoeding is volgens haar ook niet mogelijk bij een fictieve dienstbetrekking. In de jaarrekeningen 2019 en 2020 staat ten onrechte dat het gemiddeld aantal werknemers 0,20 is, maar zoveel tijd was de dga niet kwijt aan zijn werkzaamheden voor de bv. In 2016 zou de ex-man in loondienst van de bv zijn getreden, maar een besluit van de aandeelhouders hierover ontbreekt. In 2018 is het salaris van de ex-man ten onrechte verhoogd van 10.000 tot 15.000 euro per jaar. En de accountant heeft dit volgens de vrouw allemaal geaccepteerd. Op de vorige zitting heeft de accountant valselijk verklaard dat de ex-man in 2013 geen salaris van de bv ontving, omdat hij in dat jaar een beheervergoeding kreeg. In zijn managementletters heeft de accountant de beheervergoeding met opzet niet genoemd, zodat die buiten beeld bleef bij de vaststelling van de alimentatieverplichting van de ex-man. De accountant heeft de aantijgingen deels bestreden.

De Accountantskamer zegt dat de accountant de jaarrekeningen niet controleerde maar samenstelde en dus mocht afgaan op de informatie die het management hem verschafte, tenzij er redenen waren om aan te nemen dat die informatie niet juist, niet volledig of anderszins onbevredigend was. De accountant had geen verificatieplicht. De professionele oordeelsvorming die van de accountant mag worden verlangd betreft de feiten en omstandigheden die de accountant kent op basis van de informatie die het management aanlevert tot de datum van de samenstellingsverklaringen.

De accountant hoefde dus niet op zoek te gaan naar die feiten en omstandigheden, tenzij hij twijfelde of behoorde te twijfelen aan de aangeleverde informatie. De verwijten over de beheervergoeding, de hoogte ervan, het loondienstverband, het ontbrekend besluit van de aandeelhouders en de loonsverhoging stuiten hierop af. De accountant heeft - onderbouwd met een gespreksverslag - aangevoerd dat hij het management er in oktober 2018 bij de bespreking van de jaarrekening 2017 op heeft gewezen dat de hoogte van het salaris (toen 15.000 euro per jaar) mogelijk tot discussie kan leiden.

Het management heeft toen verklaard dat de inspanningen (de tijdsbesteding) in verband met rechtszaken de hoogte van het salaris rechtvaardigen. Meer werkzaamheden hoeft een samenstellend accountant niet te doen en deze mocht (de hoogte van) het salaris dan ook verwerken in de jaarrekening. Onder de gegeven omstandigheden hoefde hij evenmin te onderzoeken of de mededeling van het management over de omvang van de tijdsbesteding wel overeenstemde met de feiten.

Over het verwijt dat de accountant tijdens de eerdere zitting van de Accountantskamer niet eerlijk is geweest, zegt de Accountantskamer dat:

  • in de handgeschreven zittingsaantekeningen van de secretaris is vermeld dat de man in 2013 geen salaris uit de bv ontving;
  • er geen proces-verbaal is opgemaakt omdat de secretaris al geruime tijd niet meer bij de Accountantskamer werkzaam is en geen hoger beroep is ingesteld;
  • enkel op basis van deze handgeschreven notitie niet de verstrekkende conclusie kan worden getrokken dat de accountant destijds bewust een valse verklaring heeft afgelegd;
  • de precieze context waarin de verklaring is afgelegd en de betekenis ervan niet blijken uit de zittingsaantekeningen;
  • het formeel ook juist is dat de man in 2013 geen salaris genoot;
  • de man wel een beheervergoeding kreeg;
  • uit de zittingsaantekeningen niet blijkt dat is doorgevraagd naar de precieze feiten over de beloning van de man in 2013;
  • wellicht aan de orde was gekomen dat de man een beheervergoeding ontving als wel was doorgevraagd;
  • niet aannemelijk is geworden dat het verwijt over valsheid juist is.

Subklachtonderdeel a.8 is ongegrond.

Ad a.9 Kosten ten laste bv

Volgens de ex-vrouw zijn in 2013-2020 ten onrechte allerlei (hoge) kosten ten laste van de bv gebracht:

  • de kosten van een pensioendeskundige betreffen een privékwestie;
  • juridische kosten zijn al geboekt, terwijl de vrouw de bv pas in 2019 in een procedure heeft betrokken;
  • accountantskosten zijn veel hoger dan de accountantskosten van de eenmanszaak.

Het leidt tot verwarring dat identieke kostenposten in achtereenvolgende jaarrekeningen verschillend worden benoemd. En betalingen aan beide zonen zijn geboekt als loon hoewel er geen prestaties tegenover stonden. Volgens de klaagster heeft de accountant op de eerdere zitting van Accountantskamer gelogen dat de bedragen die de ex-man in de rekening-courantverhouding met de bv heeft gestort vooral zijn opgegaan aan juridische kosten, omdat de bv pas in 2019 door klaagster in een gerechtelijke procedure is betrokken.

De Accountantskamer verwijst naar de rechtsoverweging over de taak van de samensteller:  die moet het zakelijke karakter van de kosten beoordelen, als hij weet dat de klant tijdens het samenstellen van de achtereenvolgende jaarrekeningen in privé geschillen heeft en in verband daarmee juridische kosten maakt. De accountant had er rekening mee behoren te houden dat kosten die verband hielden met de privé-geschillen of kosten voor de eenmanszaak ten laste van de bv werden gebracht. En hij had moeten navragen of het wel juist was dat betalingen aan de twee zonen als loon waren geboekt.

De accountant vindt de hoogte van de kosten een aangelegenheid van het management. Dit verweer is in zoverre onjuist dat uit Standaard 4410 volgt dat de samensteller meer moet doen dan enkel aangereikte informatie registreren. Artikel 20 van de VGBA verlangt van de accountant professionele oordeelsvorming en die wordt in Standaard 4410 concreet uitgewerkt in de (huidige) paragrafen 32 t/m 34. Uit het verweer van de accountant noch uit de overgelegde besprekingsverslagen van de bv-jaarrekeningen 2014, 2015, 2017 en 2018 blijkt dat de accountant enige aandacht heeft besteed aan het al dan niet zakelijke karakter van de kosten. Het verwijt van klaagster is in zoverre gegrond.

Subklachtonderdeel a.9 is deels gegrond. De accountant heeft het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid geschonden.

Ad a.10 Objectiviteit etc.

De accountant hoefde geen bedreiging van zijn objectiviteit te onderkennen omdat hij adviseerde én samenstelde. Zo'n samenloop is in de samenstelpraktijk gebruikelijk en klaagster heeft niet aannemelijk gemaakt waardoor de objectiviteit van de accountant daardoor zo werd bedreigd dat hij een of meer maatregelen had moeten nemen om voldoende objectief te blijven. De accountant hoefde ook geen maatregelen te treffen toen de schuld van de man in rekening-courant in 2013 ondanks zijn waarschuwing toenam.

Gezien de gegrond bevonden verwijten had de accountant bij de jaarrekeningen 2013-2018 en 2020 geen samenstellingsverklaringen mogen afgeven. In oktober 2021 heeft de Accountantskamer dit ook gezegd over de jaarrekening 2019. Dit verwijt is dus gegrond en de accountant heeft het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid geschonden.

Ad b Geen maatregelen tegen bedreigingen

Dit klachtonderdeel bestaat uit drie subklachtonderdelen:

  1. beroep op geheimhouding;
  2. zich niet-distantiëren van het memo;
  3. niet-intrekken of niet-aanpassen van de jaarrekeningen.

Ad b.11 Beroep op geheimhouding

De ex-vrouw heeft de accountant honderd vragen gesteld over de jaarrekeningen 2012 en 2013 en 256 vragen over de jaarrekeningen 2014-2020. De accountant heeft geweigerd haar vragen te beantwoorden met een beroep op vertrouwelijkheid.

De Accountantskamer vindt dat de accountant de vragen niet hoefde te beantwoorden, omdat:

  • de ex-vrouw niet zijn opdrachtgever is;
  • het om vertrouwelijke gegevens gaat die de accountant geheim moet houden.

De klaagster heeft niet aannemelijk gemaakt dat één van de uitzonderingen op het fundamentele beginsel van vertrouwelijkheid van toepassing is. Zij noemt deze en deze uitspraak van de Accountantskamer, maar die gaan over wezenlijk andere situaties. De advocaat van de accountant heeft de weigering schriftelijk toegelicht. Het verwijt is ongegrond.

Ad b.12 Memo

Na de uitspraak over haar eerste klacht had de accountant zich volgens de klaagster moeten distantiëren van zijn memo van 30 januari 2020. Omdat hij dat niet deed, bleef het memo een belangrijke rol spelen in de gerechtelijke procedures, terwijl ook de opvolgend accountant van de ex-man het memo heeft gebruikt.

De accountant voert aan dat hij de ex-man heeft gevraagd het memo niet te gebruiken en dit te bevestigen. Hoewel de ex-man dit toezegde, liet deze weten dat het memo al was overgelegd toen hij het verzoek kreeg het memo terug te trekken en dat de advocaat van de klaagster het memo in hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag heeft overgelegd.

Volgens de Accountantskamer wist de accountant dat de ex-man het memo had overgelegd aan de rechtbank Den Haag. De accountant was geen partij in de gerechtelijke procedures en kon zich daarom niet rechtstreeks tot de rechtbank en/of het gerechtshof richten. Daar komt bij dat de eerdere uitspraak van de Accountantskamer pas na het vonnis van de rechtbank Den Haag kwam. Uit de memorie van antwoord van de advocaat van de ex-man blijkt, dat de accountant het memo niet langer kon en/of wilde verdedigen. De ex-man heeft zijn advocaat dus ingelicht over het intrekken van het memo en die intrekking is via de memorie van antwoord ter kennis gebracht van het gerechtshof. De accountant heeft gedaan wat hij in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon doen. Dat de opvolgend accountant van de ex-man het memo toch heeft gebruikt kan hem niet worden aangerekend.

Ad b.13 Niet-intrekken/aanpassen jaarrekeningen

Volgens klaagster had betrokkene de jaarrekeningen moeten intrekken of aanpassen. De ex-man heeft in de memorie van antwoord in hoger beroep gesteld dat de accountant wilde dat hij zich niet langer zou beroepen op de jaarrekeningen die de accountant had samengesteld en die jaarrekeningen ook niet in het geding bracht zolang:

  • de klaagster haar schadeclaim tegen de accountant niet heeft ingetrokken; of
  • in een procedure duidelijkheid is ontstaan over de status van die jaarrekeningen.

De jaarrekeningen zijn desondanks in het geding gebracht, samen met een rapport van de opvolgend accountant.

De Accountantskamer zegt dat de accountant geen jaarrekeningen kan intrekken of aanpassen. Artikel 2:362 lid 6 BW geeft regels voor het geval een jaarrekening in ernstige mate tekort blijkt te schieten nadat deze is vastgesteld. Fouten moeten dan worden hersteld in de eerstvolgende jaarrekening die nog niet is vastgesteld, aldus RJ 150. Het verwijt is ongegrond.

Klachtonderdeel b is dus ongegrond.

Conclusie

De klacht is deels niet-ontvankelijk, klachtonderdeel b is ongegrond en klachtonderdeel a is gegrond.

Maatregel

Tijdelijke doorhaling voor één maand. De accountant is bij het samenstellen van zeven jaarrekeningen op meerdere punten ernstig tekort geschoten: ten aanzien van de waardering van de pensioenvoorziening op fiscale grondslag, de stelselwijziging pensioenvoorziening, de belastinglatenties, de vorderingen in rekening-courant, de btw-aangiften en de geboekte kosten. Het niveau van zijn werkzaamheden ligt beduidend onder het niveau dat van een samenstellend accountant mag worden verwacht. De Accountantskamer betrekt hierbij ook dat de onderhavige klacht betrekking heeft op handelen en nalaten dat dateert van vóór haar eerste uitspraak en het daarom redelijk is bij het bepalen van de maatregel de eerdere waarschuwing te betrekken alsof beide klachten tegelijk worden beoordeeld.

Annotatie Lex van Almelo

Een ex-vrouw heeft (pensioen)geld tegoed uit de bv van haar ex-man, die haar ook alimentatie moet betalen. De man gunt haar zo min mogelijk en zet zijn bv om in een eenmanszaak. In de jaarrekeningen stelt hij de financiële stand van zaken zo somber voor dat het lijkt alsof hij de waarde van pensioenvoorziening niet kan afstorten bij een verzekeraar en dat zijn financiële draagkracht voor alimentatie gering is. De Accountantskamer legt de accountant van de man  een waarschuwing op voor zijn nalatigheid bij het samenstellen van de jaarrekening 2019. In deze uitspraak gaat het om de overige jaarrekeningen, voor zover de gestelde tekortkomingen niet zijn verjaard.

De accountant had bij de jaarrekeningen 2013-2018 en 2020 geen samenstellingsverklaringen mogen afgeven vanwege de vele fouten, zoals:

  • bij de fiscale waardering van de post pensioenvoorziening van 107.633 euro is ten onrechte geen vaste rekenrente van (ten minste) 4 procent gehanteerd;
  • vanwege een stelselwijziging moest de pensioenverplichting niet tegen de fiscale waarde maar tegen de commerciële waarde worden opgenomen in de jaarrekening, waardoor de pensioenlast in de winst- en verliesrekening ook niet juist is;
  • het verschil tussen de commerciële respectievelijk fiscale waarde van de pensioenverplichting is niet goed berekend;
  • de accountant heeft geen vragen gesteld over een transactie die 30.604 euro verlies oplevert voor de bv;
  • de accountant heeft geen vragen gesteld over de continuïteitsveronderstelling terwijl de bv geen omzet maakte en de toelichting ontbrak;
  • de accountant heeft belastinglatenties wegens verliescompensatie laten activeren, terwijl de bv verlies maakte bij gebrek aan omzet;
  • de accountant heeft aanvaard dat de rekening-courantverhouding slordig is verwerkt en heeft geen vragen aan het management gesteld toen het saldo ondanks zijn waarschuwing te veel opliep;
  • heeft btw teruggevorderd bij nul omzet en dit te laat besproken met het management.

De accountant heeft geen aandacht besteed aan het al dan niet zakelijke karakter van de kosten, terwijl hij ermee rekening had moeten houden dat (juridische) kosten die verband hielden met de privé-geschillen of kosten voor de eenmanszaak ten laste van de bv werden gebracht. Ook had hij moeten navragen of het wel juist was dat betalingen aan de twee zonen als loon waren geboekt.

De accountant kan geen jaarrekeningen intrekken of aanpassen. Fouten moeten worden hersteld in de eerstvolgende jaarrekening, als die nog niet is vastgesteld.

Veel fouten hadden kunnen worden voorkomen als de accountant vragen had gesteld naar aanleiding van de aangereikte informatie. Volgens Standaard 4410 moet de samensteller meer doen dan enkel aangereikte informatie registreren. Artikel 20 van de VGBA verlangt van de accountant professionele oordeelsvorming. Een samensteller hoeft niet op zoek te gaan naar feiten en omstandigheden, tenzij hij twijfelt of behoort te twijfelen aan de informatie die hem of haar wordt aangeleverd.

4 reacties

Alexander Vissers

Zeker in hoger beroep gaan: het is de hoogste tijd dat duidelijk wordt dat accountants geen "jaarrekeningen samenstellen". En "continuïteit" moet evenzeer van tafel, daar heeft de accountant nu werkelijk geen enkele toegevoegde waarde, dat mag iedereen voor zichzelf in een kristallen bol nalezen. Nederland moet wel gewoon art. 25 bis Richtlijn 2006/43/EG zoals gewijzigd door richtlijn 2014/56/EU omzetten. Verder, van de NVCOS mag alleen het deel dat betrekking heeft op de controle overeind blijven en dat alleen voor zover niet in strijd met het Unierecht. Het beste is wanneer de niet controlerende accountants teruggeven worden aan het privaatrecht, waarom wettelijk tuchtrecht voor dit soort disputen? Her burgerlijk recht biedt voldoende rechtsbescherming.

Jan Achten

Ja Lex, als dat iets zegt over het totaalbeeld, daar kan ik inkomen. Maar als je eerder bent gestraft voor jaarrekening 2021 en nu voor vergelijkbare overtredingen in de 8 voorgaande jaarrekeningen, is minder sprake van een totaalbeeld, maar van het halo-effect. Maar mensen zullen niet geïnteresseerd zijn in mijn mening, meer in dat van het CBB. Dus hoop ik op hoger beroep.

Lex van Almelo

Dat sleepnet gebruiken toetsers ook: als zij meerdere fouten in meerdere dossiers aantreffen dan zegt dat iets over de kwaliteit. In dit geval zeggen al die foutjes in het voordeel van de klant en ten nadele van de afgescheepte ex-vrouw ook iets over de kwaliteit. Het is maar net welk perspectief je kiest, Jan.

Jan Achten

Als je de afzonderlijke fouten bekijkt, is er niet zoveel reden voor zo'n zware straf. De vrouw past een sleepnet toe: zoveel mogelijk punten verzamelen in de hoop op een cumulatief effect en de AK gaat daarin mee. Hopelijk kan betrokkene nog de energie opbrengen het CBB te vragen om die sleepnettactiek te beoordelen. Zoja, dan wordt het druk in Zwolle.

Reageer op dit artikel

Spelregels debat

    Aanmelden nieuwsbrief

    Ontvang elke werkdag (maandag t/m vrijdag) de laatste nieuwsberichten, opinies en artikelen in uw mailbox.

    Bent u NBA-lid? Dan kunt u zich ook aanmelden via uw ledenprofiel op MijnNBA.nl.