Tuchtrecht

Fraudesignalen Oekraïense Ltd toch goed onderzocht

Een groepsaccountant heeft naar aanleiding van een fors rekeningcourantverschil en contante betalingen bij de Oekraïense vestiging van een Nederlandse houthandel wel degelijk voldoende onderzoek ingesteld.

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Zaaknummers:
22/762 en 22/763
Datum uitspraak:
03 september 2024
Oordeel:
hoger beroep accountant gegrond, hoger beroep klager ongegrond; klacht ongegrond
Maatregel:
geen i.p.v. berisping
Status:
definitief
Vindplaats:
ECLI:NL:CBB:2024:616

» Direct naar annotatie

Lex van Almelo

Belangrijkste feiten

Een internationale houthandel heeft dochtervennootschappen en deelnemingen in onder meer Nederland, België, Oekraïne en Turkije. Een registeraccountant controleert als groepsaccountant de geconsolideerde jaarrekening van de holding sinds 2014. De jaarrekening van de vestiging in Oekraïne wordt gecontroleerd door de lokale accountant.

Een kantoorgenoot van de registeraccountant legt in december 2018 een werkbezoek af aan de 51 procent-deelneming van de holding in Oekraïne. Hij bezoekt deze Ltd in het kader van de interimcontrole 2018, samen met het hoofd van de financiële afdeling van de holding. Ter voorbereiding op het bezoek instrueert de kantoorgenoot de lokale accountant om enkele werkzaamheden uit te voeren. De kantoorgenoot controleert de voorraden bij de vestigingen van de Ltd in Uman en Odessa.

Een week na het bezoek komt de groepsaccountant met een managementletter waarin de bevindingen staan van het werkbezoek aan Oekraïne. Zo zijn er afwijkingen geconstateerd in de houtvoorraad. Volgens de groepsaccountant zijn het bestaan en de waardering van activa, die op een Russischtalige lijst staan nog onvoldoende gecontroleerd. In de managementletter staat verder dat tijdens het werkbezoek uitgebreid is gesproken over de manier van zaken doen in Oekraïne en de normen en waarden aldaar.

Omdat de Oekraïense cijfers worden opgenomen in de Nederlandse consolidatie zijn de Nederlandse controlestandaarden van toepassing en op basis daarvan moet de groepsaccountant in haar oordeel betrekken dat:

  • volgens het lokale management contante betalingen worden gedaan aan Oekraïense ambtenaren van het ministerie van Bosbouw (inkoop hout), de belastingdienst (btw) en de douane (export);
  • deze contante bedragen worden verdeeld onder de werknemers van deze instanties;
  • zowel in 2017 als in 2018 materiële investeringen contant worden betaald, zonder dat daar een factuur aan ten grondslag ligt;
  • deze investeringen niet zijn opgenomen in de officiële cijfers die de Oekraïense accountant controleert;
  • personeelsleden in Oekraïne volgens het bedrijf zwart worden uitbetaald in contanten ter aanvulling van het officiële loon;
  • het verschil tussen de rekening-courantvordering in de administratie van de holding en de rekening-courantschuld in de officiële cijfers van de Oekraïense entiteit per eind 2017 ongeveer zes ton was;
  • dit verschil veroorzaakt wordt door betalingen aan verbonden partijen, zowel bedrijven in Oekraïne als natuurlijke personen in Turkije;
  • het verschil in 2018 naar verwachting is opgelopen;
  • het verschil een indicatie is voor de hoeveelheid onofficiële contante betalingen in Oekraïne;
  • dit volgens de holding niet kan worden teruggedraaid of op een andere manier worden aangepakt;
  • het accountantskantoor het bedrijf verzoekt zo spoedig mogelijk te gaan voldoen aan (lokale) wet- en regelgeving.

De groepsaccountant schrijft dat zij een controleverklaring van oordeelonthouding moet afgeven, omdat "wij materieel en diepgaande onzekerheden constateren die niet weggenomen kunnen worden door middel van aanvullende controlewerkzaamheden". In januari 2019 meldt de compliance-medewerker van het accountantskantoor een ongebruikelijke transactie bij de FIU-Nederland, waarin staat dat:

  • de holding hoofdzakelijk financier is van de Ltd in Oekraïne;
  • de holding de enige afnemer is van de vloeren die de Ltd produceert;
  • de Nederlandse controlestandaarden van toepassing zijn aangezien de Oekraïense cijfers worden opgenomen in de Nederlandse consolidatie;
  • de accountant daarom de eerder genoemde bevindingen betrekt in haar oordeel en moet melden aan de bevoegde autoriteiten.

Aan de eerder genoemde bevindingen voegt de compliance-medewerker toe dat:

  • natuurlijke personen in Turkije volgens het lokale management de contante bedragen naar Oekraïne brengen;
  • de lokale winstbelastingen, omzetbelasting en loonbelasting vermoedelijk niet juist en volledig worden afgedragen, nu een deel van de omzet, de investeringen en de loonkosten niet in de lokale administratie worden verantwoord.

Verder meldt een bank bij de FIU dat een dochtermaatschappij van de holding geld overboekt naar de particuliere rekening van één van de aandeelhouders van de Ltd in Turkije.

In een reactie op de managementletter merkt de holding op dat:

  • de betalingen aan de Oekraïense belastingdienst en douane moeten worden aangemerkt als anti-treiterbetalingen (facilitation payments);
  • er geen betalingen zijn gedaan zonder factuur;
  • de raad van commissarissen, het management en de accountant in Oekraïne zijn ingelicht;
  • er bij de RVO (Rijksdienst voor Ondernemend Nederland) nog een melding van integriteitsschending moet worden gedaan.

In april 2019 bespreekt de groepsaccountant het accountantsverslag met de holding. Aan dit verslag is een concept-controleverklaring met oordeelonthouding gehecht. Voor een definitieve controleverklaring moeten er nog enkele openstaande punten worden afgewerkt. Een half jaar later kondigt de groepsaccountant echter een 'werkstop' af, omdat de holding meerdere facturen niet heeft betaald. In december bevestigt de accountant dat zij de controleopdracht 2018 niet zal afronden vanwege de niet-betaalde facturen en het faillissement van een belangrijk groepsonderdeel van de holding.

De dga van de houthandel klaagt er vervolgens bij de Accountantskamer over dat:

  1. de groepsaccountant ervoor heeft gezorgd dat het accountantskantoor ten onrechte een FIU-melding heeft gedaan en daarmee haar geheimhoudingsplicht heeft geschonden;
  2. de FIU-melding op onjuiste feiten is gebaseerd;
  3. de accountant onvoldoende heeft opgetreden naar aanleiding van de opgevangen fraudesignalen tijdens het werkbezoek in Oekraïne;
  4. de accountant onduidelijk is geweest over haar eigen verantwoordelijkheid voor de controle van de jaarrekening 2018.

De Accountantskamer verklaart klachtonderdeel 3 gegrond en legt een berisping op. De klachtonderdelen 1, 2 en 4 zijn ongegrond. Zowel de dga van de holding als de accountant gaat in hoger beroep.

Hogerberoepsgronden

De accountant tekent hoger beroep aan tegen de gegrondverklaring van klachtonderdeel 3 en de berisping. De dga tekent hoger beroep aan tegen de ongegrondverklaring van de klachtonderdelen 1, 2 en 4. De inhoud van de gronden komt aan de orde bij het oordeel over de vier klachtonderdelen.

Oordeel

Het hoger beroep van de accountant is gegrond voor wat betreft klachtonderdeel 3 en de maatregel. Het hoger beroep van de dga is ongegrond.

Accountantsdossier beperkt openen

De dga van de holding vindt dat de accountant ten onrechte niet het hele dossier heeft overgelegd in het strafproces en tijdens de tuchtprocedure. Omdat dit nadelig is voor zijn procespositie vraagt hij of het college wil bevelen dat de groepsaccountant alle stukken uit het dossier in het geding brengt.

Het college wijst dit verzoek af. Er bestaat geen algemene verplichting voor een accountant om, als er een klacht tegen hem wordt ingediend, alle stukken van een (controle)dossier over te leggen. Het college heeft in 2021 gezegd dat een accountant:

  • medewerking moet verlenen aan het onderzoek naar de gegrondheid van een hem betreffende klacht; en
  • zoveel informatie moet verstrekken de tuchtrechter dat gedrag adequaat kan beoordelen.

De accountant hoeft echter niet zonder meer alle bescheiden over te leggen die in verband kunnen worden gebracht met de klacht. Het is het college overigens niet gebleken dat er, zoals de dga zegt, concrete stukken missen die de beoordeling verhinderen.

Klachtonderdeel 1 Meldingsplicht

Volgens de dga blijkt uit de Memorie van Toelichting bij de Wijziging van de Wwft (Kamerstukken II, 33 238, nr. 3, blz. 10) dat er alleen een meldplicht is voor handelingen door de cliënt of door een derde ten behoeve van de cliënt. Maar de Ltd in Oekraïne is geen cliënt van de accountant. Verder kunnen zaken die de (kantoorgenoot van de) groepsaccountant 'ter ore' zijn gekomen geen basis vormen voor een melding. De mededelingen zijn afkomstig van de minderheidsaandeelhouder in de Ltd, die niet de lokale directie voert en wiens opmerkingen niet zijn toe te rekenen aan de Ltd. Bovendien hoeft een ongebruikelijke transactie volgens diverse beroepsorganisaties alleen gemeld te worden als sprake is van een band met Nederland.

De accountant vindt alleen het rekening-courantverschil tussen de houthandel en de Ltd al voldoende voor een melding, omdat het hier gaat om handelingen voor een cliënt, waarvan zij kennis heeft genomen ten behoeve van haar dienstverlening aan die cliënt.

In de ogen van het college gaat het hier om handelingen door de cliënt of door een derde ten behoeve van de cliënt. De groepsaccountant raakte op de hoogte van de ongebruikelijke transacties, doordat zij in het kader van de controle van de geconsolideerde jaarrekening van de holding een rekening-courantverschil heeft geconstateerd en daarover vragen heeft gesteld. Omdat de Ltd onderdeel is van de groep hebben deze transacties invloed op de geconsolideerde jaarrekening van de cliënt. Dat de Ltd in beginsel als zelfstandige entiteit functioneert maakt dat niet anders.

Hoewel artikel 16 van de Wwft niet als voorwaarde voor de meldplicht stelt dat er een band is met Nederland bestaat die band hier volgens het college wel. De geconsolideerde jaarrekening van de holding is een verantwoording voor alle transacties die behoren tot de houtgroep.

Klachtonderdeel 2 Basis melding

Volgens het college moet de accountant (intern) gemelde bevindingen baseren op gedegen en zorgvuldig onderzoek en nuance aanbrengen waar dat nodig is. In dit geval is de melding op zorgvuldige wijze tot stand gekomen. Weliswaar zijn niet alle onderzoeksactiviteiten genoemd in de melding, maar dat is ook geen vereiste. De kantoorgenoot van de groepsaccountant is na een werkbezoek tot enkele bevindingen gekomen.

Tijdens het werkbezoek is gesproken met de Ltd, de dga en de cfo. Na terugkomst in Nederland hebben de kantoorgenoot en de groepsaccountant mede aan de hand van de NV NOCLAR onderzocht welke acties ondernomen moesten worden en hebben zij de managementletter opgesteld. Deze is in december 2018 besproken met de dga en daarna verzonden naar de houthandel. Een maand later is de melding gedaan en het college vindt de inhoud daarvan niet te stellig en in belangrijke mate overeenkomen met wat in de managementletter van december staat. De melding bestaat niet uit ongefundeerde verzinsels.

Klachtonderdeel 3 Opvolging fraudesignalen

Het college vindt dat de Accountantskamer dit klachtonderdeel ten onrechte gegrond heeft verklaard. De accountant heeft de aard en omvang van de vermoedens van fraude voldoende onderzocht of laten onderzoeken. De accountant heeft in hoger beroep uiteengezet welke werkzaamheden zij heeft verricht. Uit nieuwe stukken blijkt dat de vermoedens van fraude concreet werden tijdens het werkbezoek van de kantoorgenoot aan de Oekraïne Ltd in december 2018. Na terugkomst in Nederland heeft de kantoorgenoot zijn bevindingen gedeeld met de groepsaccountant. Voordat de bevindingen zouden worden besproken met het management van de holding heeft hij in een e-mail op een rij gezet welke regelgeving van toepassing is bij fraudesignalen en welke stappen ondernomen moeten worden. Daarbij zijn onder meer de NV NOCLAR en Standaard 240 betrokken.

In de managementletter van december 2018 hebben de groepsaccountant en haar kantoorgenoot de bevindingen genoteerd en uiteengezet waarom zij vinden dat de materiële en diepgaande onzekerheden (voorlopig) leiden tot een verklaring van oordeelonthouding. De bevindingen zijn kort daarna met besproken met de holding.

Uit de managementletter blijkt dat het bedrijf is gevraagd zo spoedig mogelijk te voldoen aan (lokale) wet- en regelgeving en om schriftelijk te reageren op de bevindingen. De houthandel heeft dat een paar weken later per e-mail gedaan. Over de contante (extra, mogelijk zwarte) betalingen aan het personeel zwijgt het bedrijf, maar over de contante betalingen schrijft het dat:

  • deze moeten worden gezien als geoorloofde'facility payments';
  • er nooit contante betalingen zonder facturen zijn verricht om opdrachten te krijgen;
  • in 2018 geen materiële vaste activa meer zijn betaald met contant geld.

Uit het accountantsverslag van april 2019 blijkt dat dezelfde onzekerheden nog steeds bestaan, ondanks aanvullende besprekingen tussendoor. De jaarstukken die de lokale accountant heeft toegestuurd en haar mail dat zij geen fraudesignalen heeft gesignaleerd, hebben niet geleid tot een ander beeld van de situatie.

Volgens het college mocht de accountant uit de houding van de houthandel en de Oekraïense accountant afleiden dat zij van hen weinig medewerking hoefde te verwachten bij een diepgaander onderzoek naar de aard en omvang van de contante betalingen. Het college ziet daarom niet in dat de accountant nog verdere aanvullende onderzoekswerkzaamheden had moeten uitvoeren. Daarbij speelt mee dat de holding een grote onderneming is en bij de communicatie met de accountant ook steeds de cfo van het bedrijf betrokken was, die verstand van zaken heeft op dit terrein.

Het college is het ook niet met de Accountantskamer eens dat het (lokale) management en de lokale accountant onvoldoende (kritisch) zijn bevraagd. Tijdens het werkbezoek is over de bevindingen gesproken met zowel het lokale management als de dga en de cfo. Eenmaal terug in Nederland zijn de bevindingen meermaals besproken met het management van de holding en is gevraagd om een schriftelijke reactie. Na een schriftelijke reactie is dit onderwerp opnieuw besproken.

Bij de audit-instructies is de lokale accountant bovendien gevraagd om extra te letten op bepaalde aspecten en heeft deze met de kantoorgenoot van de groepsaccountant gesproken over de contante betalingen. Omdat de lokale accountant in haar stukken van april 2019 geen melding maakte van fraudesignalen is haar nog nadrukkelijk gevraagd of zij inderdaad geen fraudesignalen heeft opgevangen. Die vraag heeft zij ontkennend beantwoord. Volgens het college heeft de groepsaccountant voldoende gedaan om opheldering te vragen. Daarbij speelt, zoals gezegd, een rol dat het hier gaat om grote onderneming met een cfo die thuis is in deze materie.

Het college vindt ook niet dat de accountant tekort is geschoten in haar communicatie met de holding. De managementletter en het accountantsverslag 2018 maken duidelijk dat de situatie ernstig was. De groepsaccountant heeft dat besproken, inclusief haar voornemen tot oordeelonthouding. Uit de e-mail die het management van de holding in februari 2019 aan de accountant stuurde, blijkt dat het bedrijf de situatie goed begreep.

Volgens de Accountantskamer was er ten onrechte geen stappenplan in de zin van artikel 37 van het Bta. Uit dat wetsartikel blijkt volgens het college dat de onderneming een stappenplan moet opstellen en die verantwoordelijkheid niet primair ligt bij de betrokken accountant. De groepsaccountant heeft in de managementletter overigens duidelijk uiteengezet welke acties de holding moest ondernemen.

De accountant heeft niet gesteund op de cijfers van de lokale accountant, maar hierover juist opgemerkt dat het helder voor haar was dat zij niet op de cijfers van de lokale accountant kon vertrouwen. Ook omdat de controle-opdracht uiteindelijk niet is afgerond, kun je niet zeggen dat de groepsaccountant daarop heeft gesteund.

De dga heeft betoogd dat de situatie in 2017 vergelijkbaar was met die in 2018, maar dat de accountant er toen geen probleem van maakte bij de controle. Op de zitting heeft de accountant hierover gezegd dat het rekening-courantverschil in 2017 veel kleiner was en dat dit geaccordeerd werd door de Ltd. Verder heeft de dga deze bewering onvoldoende onderbouwd.

Klachtonderdeel 4 Uitlatingen bij Fiod

Bij dit klachtonderdeel voert de dga onder meer aan dat de Accountantskamer niets zegt over de verstrekkende uitlatingen die de groepsaccountant deed tijdens het verhoor bij de FIOD. In hoger beroep probeert de dga dit verwijt nader te onderbouwen met citaten uit de FIOD-verhoren, waaruit volgens hem blijkt dat de accountant de uitlatingen onvoldoende heeft gefundeerd. Zij heeft de dga zwart gemaakt en komt met een zeer uitgesproken oordeel over de melding. Met dit onethisch handelen beschaamt zij het vertrouwen dat een cliënt mag hebben in zijn accountant.

Het college heeft de citaten bekeken en vindt dat die – zoals de accountant zelf ook al aangaf bij de Accountantskamer - op een paar punten wellicht enige nuance missen. Maar dat die ongefundeerd of onjuist zijn, is niet gebleken.

Maatregel

Geen.

Annotatie Lex van Almelo

Een internationale houthandel heeft vestigingen in onder meer Nederland, België, Oekraïne en Turkije. Bij een werkbezoek aan de 51 procent-deelneming in Oekraïne blijkt dat het management van deze Ltd contante betalingen doet aan personeelsleden als aanvulling op het loon en aan Oekraïense ambtenaren als 'anti-treitergeld'. Verder worden materiële investeringen contant betaald zonder onderliggende factuur. Een en ander leidt tot een verschil van ongeveer zes ton dat een jaar later oploopt tot negen ton. Als het lokale management zegt dat het in Oekraïne nu eenmaal zo gaat, vraagt de groepsaccountant het bedrijf zo snel mogelijk de lokale wetten en regels te gaan volgen. Zij meldt een en ander aan de compliance officer van het kantoor, die een melding doet bij de FIU-Nederland. Tot een controleverklaring komt het niet. De groepsaccountant stopt haar werkzaamheden, omdat de klant de rekeningen niet betaalt en omdat een belangrijk groepsonderdeel failliet gaat.

De dga van de Nederlandse holding klaagt er vervolgens over dat het kantoor dankzij de groepsaccountant ten onrechte een Wwft-melding heeft gedaan, daarbij vertrouwelijke gegevens heeft gedeeld en onvoldoende heeft opgetreden naar aanleiding van de signalen van fraude. De Accountantskamer vindt de interne Wwft-melding terecht, maar de opvolging van de fraudesignalen onvoldoende.

In hoger beroep wordt de klacht geheel ongegrond verklaard. De dga heeft ook geen succes met zijn verzoek om de accountant te gelasten de stukken uit het controledossier over te leggen, die in de strafrechtelijke en tuchtprocedure vertrouwelijk zijn gebleven.

Het college wijst dit verzoek af. Het heeft in 2021 al gezegd dat een accountant voldoende informatie moet verstrekken aan de tuchtrechter om haar of zijn gedrag adequaat te kunnen beoordelen. Zomaar alle bescheiden overleggen die verband kunnen houden met de klacht is echter niet nodig.

Het college bevestigt dat de Wwft ook van toepassing is op een buitenlandse meerderheidsdeelneming. Om te beginnen, omdat die wordt geconsolideerd in de jaarrekening van de Nederlandse controlecliënt. Bovendien omdat artikel 16 van de Wwft niet als voorwaarde stelt dat er een band met Nederland bestaat.

Een accountant moet de intern gemelde bevindingen funderen op gedegen en zorgvuldig onderzoek en dat is hier het geval. De bevindingen zijn gebaseerd op gesprekken met het (lokale) bestuur tijdens een werkbezoek in Oekraïne en naar aanleiding van de managementletter. De inhoud van de melding is genuanceerd en stemt grotendeels overeen met de bevindingen in de managementletter.

Het college vindt dat de groepsaccountant de fraudesignalen voldoende heeft opgevolgd. In hoger beroep heeft zij, mede aan de hand van nieuwe stukken, uiteengezet welke werkzaamheden zij heeft verricht. Toen na het werkbezoek van de kantoorgenoot concrete vermoedens van fraude rezen, hebben de groepsaccountant en de kantoorgenoot de bevindingen besproken. Aan de hand van de NV NOCLAR, Standaard 240 en andere regelgeving hebben zij gekeken welke stappen ondernomen moesten worden. In de managementletter hebben zij uitgelegd waarom zij vinden dat er zonder verbeteringen alleen een verklaring van oordeelonthouding kan worden afgegeven. Zij hebben het management om opheldering gevraagd en verzocht zo spoedig mogelijk te voldoen aan (lokale) wet- en regelgeving. Enkele maanden later bestaan de materiële onzekerheden echter nog steeds. Uit de communicatie met de lokale accountant in Oekraïne komt naar voren dat de groepsaccountant ook van haar geen medewerking hoeft te verwachten bij een diepgaander onderzoek naar de contante betalingen.

De groepsaccountant had de lokale accountant met de audit-instructies al gevraagd om extra te letten op bepaalde aspecten. Omdat deze accountant in haar stukken geen melding maakt van fraudesignalen heeft de groepsaccountant haar met zo veel woorden gevraagd of er inderdaad geen fraudesignalen zijn. (Het antwoord was: nee.) De groepsaccountant heeft dus voldoende gedaan om opheldering te vragen. Meer onderzoekswerkzaamheden waren niet nodig, ook al omdat de accountant communiceerde met de cfo  van een grote onderneming.

Anders dan de Accountantskamer vindt het college het ontbreken van een stappenplan in de zin van artikel 37 van het Bta niet verwijtbaar. Uit dat wetsartikel blijkt dat de onderneming een stappenplan moet opstellen en dat die verantwoordelijkheid niet primair ligt bij de accountant.

reacties

Reageer op dit artikel

Spelregels debat

    Aanmelden nieuwsbrief

    Ontvang elke werkdag (maandag t/m vrijdag) de laatste nieuwsberichten, opinies en artikelen in uw mailbox.

    Bent u NBA-lid? Dan kunt u zich ook aanmelden via uw ledenprofiel op MijnNBA.nl.