Goedkeuring jaarrekening De Facultatieve in orde
Ook in hoger beroep heeft SOBI geen vuist kunnen maken tegen de registeraccountant die de jaarrekeningen van De Facultatieve goedkeurde.
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Zaaknummers:
- 18/355
- Datum uitspraak:
- 18 december 2018
- Oordeel:
- hoger beroep ongegrond / klacht ongegrond
- Maatregel:
- geen
- Status:
- definitief
- Vindplaats:
- ECLI:NL:CBB:2018:659
Lex van Almelo
Belangrijkste feiten
Een registeraccountant geeft een goedkeurende verklaring af bij de jaarrekening 2012 van Beheermaatschappij De Facultatieve bv (BMF) en Facultatieve Groep (FG) bv. De enig aandeelhouder van BMF is de Vereniging voor Facultatieve Crematie. De vereniging verkoopt deze aandelen voor 12,5 miljoen euro aan de nieuw opgerichte FG bv; de aandelen zijn op 31 december 2012 geleverd. De bestuurder van BMF is volgens de jaarrekening 2012 tevens adviseur en gecommitteerde van het verenigingsbestuur. Na de aandelenverkoop wordt hij aandeelhouder van de groep.
Volgens de toelichting op de jaarrekening 2012 van BMF is het eigen vermogen per 31 december bijna tien miljoen euro minder dan het jaar daarvoor. Uit het mutatieoverzicht komt onder meer naar voren dat er twaalf miljoen euro dividend is uitgekeerd. In de toelichting op de balans van de groep staat onder meer dat:
- de groep op 31 december 2012 100 procent van de aandelen in BMF heeft verworven;
- de aankoopprijs van deze aandelen 12,5 miljoen euro was;
- de reële waarde van de activa en passiva op dat moment euro 31.533.288 euro bedroeg;
- de aandelentransactie daarom resulteerde in een negatieve goodwill van 19.033.288 euro;
- de negatieve goodwill in de komende zestien jaar (het gewogen gemiddelde van de resterende afschrijvingstermijn van de afschrijfbare activa) zou vrijvallen ten gunste van het resultaat;
- deze vrijval duidelijk zal worden gemaakt met een aparte regel in de verlies- en winstrekening.
De Stichting Onderzoek Bedrijfs Informatie (SOBI) dient een klacht in tegen de accountant, die:
a. ten onrechte goedkeurende controleverklaringen heeft afgegeven bij de jaarrekening 2012 van BMF en de groep en er daardoor aan heeft meegewerkt dat de betaalde koopprijs van de aandelen een schijn van redelijkheid kregen;
b. heeft nagelaten de aandelentransactie te melden aan de Financial Intelligence Unit (FIU).
De Accountantskamer verklaart de klacht deels niet-ontvankelijk en voor de rest ongegrond. SOBI gaat in hoger beroep.
Beroepsgronden
De Accountantskamer heeft ten onrechte:
- klachtonderdeel a vervormd door in de weergave hiervan het verwijt op te nemen dat de accountant door zijn goedkeurende controleverklaring een onredelijke koopprijs als redelijk heeft willen voorstellen;
- de brief genegeerd waarin SOBI delen van de drie waarderingsrapporten van de aandelen heeft weergegeven;
- begrepen dat SOBI met de stukken die zij noemt in de begeleidende brief van 11 september 2017 haar klacht heeft uitgebreid, terwijl het slechts gaat om een toelichting;
- de passage uit het pleidooi van SOBI genegeerd dat twee deelnemingen buiten de waardebepaling zijn gelaten, maar wel aan de koper werden geleverd.
Oordeel
Het hoger beroep is ongegrond.
Ad 1 Concretisering, geen vervorming
De Accountantskamer heeft de algemeen geformuleerde klacht “onware verklaringen afgegeven” en “daarmee een ernstige financiële benadeling van de Vereniging minder zichtbaar (…) gemaakt” vertaald naar: de accountant “heeft ten onrechte goedkeurende controleverklaringen gegeven bij de jaarrekeningen 2012 (…) en daarmee medewerking verleend teneinde de betaalde koopprijs van de aandelen (…) een schijn van redelijkheid te geven”.
Volgens het college bevatte de klacht in de formulering van SOBI een algemeen, niet geconcretiseerd verwijt. Wat SOBI met “onware verklaringen” bedoelt, wordt pas duidelijk uit de toelichting in het klaagschrift. Daarin geeft SOBI aan dat de verklaring - dat de jaarrekening een getrouw beeld geeft in overeenstemming met Titel 9 Boek 2 BW - onwaar zou zijn en dat de accountant door deze verklaring af te geven een alibi verstrekte om de onderneming te mogen kopen voor slechts dertigduizend euro.
De Accountantskamer heeft de klacht niet onjuist weergegeven, maar bij de weergave terecht de toelichting betrokken waarin SOBI de accountant verwijt dat het eigen vermogen te laag is vastgesteld waardoor het aankoopbedrag een schijn van redelijkheid kreeg. De Accountantskamer heeft weliswaar niet de term “benadeling” gebezigd, die SOBI gebruikte. Maar volgens het college heeft de Accountantskamer beoordeeld wat SOBI wilde laten beoordelen.
Ad 2 en 3 Uitbreiding klacht
In de brief waarmee SOBI de stukken heeft overgelegd, stond alleen “ten behoeve van de op 22 september a.s. vastgestelde pleidooien”. SOBI heeft niet aangegeven met welke feiten en stellingen uit deze stukken zij haar klacht wilde staven. Gezien de procesregels is het in beginsel geoorloofd om nadere stukken in te dienen ter onderbouwing van een klacht. Zonder nadere toelichting was echter niet duidelijk welk verwijt SOBI daarmee wilde maken of onderbouwen.
SOBI heeft niets gezegd over de waarderingsrapporten en de verwijten aan de accountant. Het college heeft al eerder gezegd dat de klager een klacht(onderdeel):
- voldoende moet concretiseren;
- gespecificeerd moet onderbouwen;
- zo moet motiveren dat de aangeklaagde accountant zich gericht kan verweren.
De waarderingsrapporten houden geen direct verband met het concrete verwijt dat de accountant de jaarrekeningen 2012 heeft goedgekeurd hoewel het eigen vermogen daarin te laag was. De Accountantskamer hoefde daarom niet in te gaan op deze stukken bij de beoordeling van dit klachtonderdeel.
Pas op de zitting heeft SOBI toegelicht welke verwijten zij aan de waarderingsrapporten ontleende en hoe zij de klacht daarmee wilde onderbouwen. Volgens SOBI waren bepaalde deelnemingen niet meegenomen bij de waardebepaling van de aandelen, terwijl deze deelnemingen wel waren geleverd aan de koper. Deze zijn echter niet ter herleiden tot het klaagschrift. Dus heeft de Accountantskamer terecht gezegd dat dit een ongeoorloofde uitbreiding van de klacht is. En volgens vaste jurisprudentie van het college (zie bijvoorbeeld deze uitspraak) is het in beginsel niet toegestaan een klacht uit te breiden op de zitting - in eerste instantie noch in hoger beroep.
Ad 4 Passage genegeerd
De bedoelde passage uit haar pleitnota slaat op de drie waarderingsrapporten en het daarmee samenhangende verwijt dat de accountant had moeten constateren dat het verkoopproces niet zorgvuldig en integer verliep en alle organen van de vereniging hierop had moeten wijzen. Zoals gezegd, is dit een ongeoorloofde uitbreiding van de klacht.
Maatregel
Geen.
Annotatie Lex van Almelo
In de annotatie bij de uitspraak van de Accountantskamer voorspelde ik al dat SOBI in hoger beroep weinig succes zou hebben: “De klacht over het niet-melden van een ongebruikelijke transactie zal waarschijnlijk ook in hoger beroep stranden.” SOBI heeft dit klachtonderdeel laten vallen en zich in hoger beroep geconcentreerd op het eerste klachtonderdeel. Daarover schreef ik: “In hoger beroep kun je het alleen hebben over zaken die je in eerste instantie tijdig hebt aangedragen. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven zal kijken of de Accountantskamer het te elfder ure aangedragen materiaal terecht buiten beschouwing heeft gelaten. Zo ja, dan blijft een groot deel van het accountantswerk opnieuw onbesproken.”
Zo is het inderdaad gegaan. Het college legt nog eens uit dat het onbehoorlijk is om pas op de zitting met nieuwe informatie en verwijten te komen. De accountant kan zich daartegen immers niet verweren. Ook geeft het college nogmaals aan dat je als klager de klacht voldoende moet concretiseren, gespecificeerd moet onderbouwen en zo moet motiveren dat de aangeklaagde accountant zich gericht kan verweren.
Illustratief voor het kennelijke haastwerk van de klager is dat de Accountantskamer het centrale verwijt van “onware verklaringen” moest concretiseren. En het is curieus dat SOBI beroep aantekent tegen deze precisering.