Verdachte accountant niet geschorst
De NBA heeft onvoldoende aangetoond dat een registeraccountant in business de strafbare feiten heeft gepleegd, waarvan het Openbaar Ministerie haar verdenkt. Het verzoek om haar inschrijving alvast door te halen wordt daarom afgewezen.
Accountantskamer
- Zaaknummers:
- 18/1902 Wtra AK
- Datum uitspraak:
- 05 november 2018
- Oordeel:
- verzoek afgewezen
- Maatregel:
- n.v.t.
- Status:
- definitief
- Vindplaats:
- ECLI:NL:TACAKN:2018:75
Lex van Almelo
Belangrijkste feiten
Van april 2017 tot en met mei 2018 heeft de FIOD een strafrechtelijk onderzoek uitgevoerd naar het vermoedelijk plegen van valsheid in geschrifte en het oplichten van een bank. De bank zou met vervalste documenten een lening van 3,1 miljoen euro zijn afgetroggeld.
Volgens het Openbaar Ministerie (OM) en de NBA bestaat de vervalste documentatie uit een jaarrekening van een stichting, waarvan de registeraccountant de bestuurder is. De onjuiste informatie zou onder meer bestaan uit:
- het eigen vermogen, waarin de opbrengst is verwerkt van de verkoop van een accountantskantoor, terwijl die verkoop nooit heeft plaatsgevonden en de stichting geen liquide middelen van de verkoop heeft ontvangen;
- de bewering dat het merendeel van de liquide middelen is gestald op een bankrekening, die echter niet blijkt te bestaan;
- de bewering dat er dividend is uitgekeerd, terwijl dat niet is gebeurd;
- een aangifte dividendbelasting, die de accountant heeft opgesteld en ondertekend, maar nooit heeft ingediend;
- facturen voor werkzaamheden die nooit zijn uitgevoerd;
- bankafschriften van een niet bestaande bankrekening;
- een overzicht van betalingen die feitelijk niet zijn gedaan;
- een overeenkomst van geldlening van de stichting met een vennootschap waaraan de bank bovengenoemde lening heeft verstrekt.
De accountant heeft niet alleen de hand gehad in de jaarrekening en de andere valse documenten, maar heeft die ook verstrekt aan de bank om de aanvraag van een geldlening te ondersteunen, zegt de NBA. De beroepsorganisatie wil de inschrijving van de accountant alvast doorhalen, in afwachting van de uitspraak over de klacht die het OM in september 2018 indiende tegen de accountant.
Verzoek
De NBA vraagt de Accountantskamer om de inschrijving van de accountant tijdelijk door te halen, omdat:
- er gezien het klaagschrift van het OM een ernstig vermoeden bestaat dat het handelen of nalaten van de accountant in strijd is met de Wet op het accountantsberoep (Wab);
- de accountant de verweten gedragingen ontkent;
- die ontkenningen weinig afdoen aan de feiten en omstandigheden die ernstig doen vermoeden dat de accountant in strijd heeft gehandeld met de Wab en de fundamentele beginselen van integriteit en professionaliteit;
- de accountant met haar handelen (vermoedelijk) ook het accountantsberoep in diskrediet heeft gebracht;
- deze uitzonderlijke situatie geen uitstel duldt, omdat de maatschappij er bij een ingeschreven accountant op mag vertrouwen dat die in overeenstemming handelt met de toepasselijke wet- en regelgeving en professioneel en integer gedrag vertoont;
- de accountant dit vertrouwen (vermoedelijk) in ernstige mate heeft beschaamd;
- het vertrouwen van het maatschappelijk verkeer in het handelen van accountants eronder lijdt als de accountant haar titel mag blijven gebruiken;
- potentiële contractpartners van de accountant moeten worden beschermd door hun duidelijk te maken dat haar handelen niet in overeenstemming is met wat in het maatschappelijk verkeer van een accountant mag worden verwacht.
Oordeel
De Accountantskamer wijst het verzoek af.
Uit het ‘proces-verbaal Valsheden’, dat de NBA bij het verzoek heeft gevoegd, blijkt dat de accountant de verweten gedragingen ontkent. Zo heeft zij tegen de FIOD gezegd dat:
- zij de jaarrekeningen 2012 en 2013 van de stichting niet kent en niet heeft opgesteld;
- de bedragen die in de jaarrekening staan haar niets zeggen;
- de stichting inderdaad geen bankrekening had bij de (andere) bank die wordt genoemd in de jaarstukken;
- de jaarrekening 2013 daarom niet klopt;
- de jaarrekeningen die de FIOD haar heeft getoond niet zijn gebruikt om de financiering bij de geldverstrekkende bank aan te vragen;
- de handtekening op de ‘Aangifte dividendbelasting 2013’ de hare is of lijkt, maar zij het document niet kent;
- zij ook niet weet wie de aangifte heeft opgesteld;
- deze aangifte niet is verstrekt aan de financierende bank;
- zij zeker weet dat de aangifte niet is gebruikt bij een financieringsaanvraag;
- het haar verbaast dat de aangifte überhaupt bestaat, omdat er nooit dividend is uitgekeerd en een stichting ook geen dividend kan uitkeren;
- zij de facturen en de bankafschriften, waarover het OM klaagt, heeft ontvangen van een bevriende derde;
- zij deze stukken heeft doorgestuurd naar de bank;
- zij direct contact heeft opgenomen met deze bank, nadat zij de stukken had geopend en had ontdekt dat die onjuist waren;
- de lening waarover het OM klaagt pas daarna is verstrekt.
Ook op de zitting bij de Accountantskamer heeft de accountant de tuchtrechtelijke verwijten gemotiveerd aangevochten en daarbij verwezen naar documenten die zij vóór de zitting heeft overgelegd. Haar verweer komt erop neer dat:
- de jaarrekeningen en de dividendaangifte zijn vervaardigd door een andere accountant op een computer die bij hem in gebruik was;
- deze accountant ook is aangemerkt als verdachte in hetzelfde strafrechtelijk onderzoek;
- zij destijds een relatie had met deze verdachte;
- de bank kon weten dat het bouwbedrijf, dat op de toegestuurde facturen en de bankafschriften staat, geen werkzaamheden had verricht, omdat de accountant tegen de bank heeft gezegd dat de facturen en de bankafschriften vals waren;
- de bank ook wist dat op ‘de bouwplaats’ een bouwbord stond met de naam van een ander bouwbedrijf;
- het enige dat haar kan worden verweten is dat zij deze facturen en bankafschriften op verzoek van een vriend heeft doorgestuurd;
- dit in haar optiek echter geen tijdelijke doorhaling rechtvaardigt.
De NBA heeft deze stellingen bestreden door te verwijzen naar het klaagschrift van het OM en de stukken die het OM ter onderbouwing heeft overgelegd. De Accountantskamer vindt echter niet dat het vermoeden dat de accountant zich schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrift ernstig genoeg is voor een tijdelijke doorhaling.
Dat vermoeden moet aannemelijk worden gemaakt aan de hand van meer onderzoek. Daarvoor leent een procedure als deze zich echter niet. Dat onderzoek moet in beginsel worden gedaan in de procedure over de klacht van het OM. Daarbij kan de Accountantskamer eventueel beslissen dat de uitspraak al meteen ten uitvoer kan worden gelegd, ook al gaat de accountant daartegen in beroep.
Maatregel
Geen tijdelijke doorhaling.
Annotatie Lex van Almelo
Het OM verdenkt een accountant in business van fraude, waaronder een valse jaarrekening die aan een bank wordt verstrekt om een lening van 1,3 miljoen te krijgen. De accountant ontkent. Zij schuift de geconstateerde documentenvervalsing in de schoenen van een andere accountant, met wie zij vroeger een relatie had. Het OM vervolgt beiden en dient een tuchtklacht in tegen de vrouwelijke accountant in business. (Of de andere accountant ook is aangeklaagd, blijkt niet uit deze uitspraak). Deze tuchtzaak loopt nog.
De NBA wil de accountant in business alvast tijdelijk uit het beroep zetten en baseert zich daarbij puur op het klaagschrift van het OM. De Accountantskamer vindt dat die klacht nog geen “ernstig vermoeden” van een wets- en beginselovertreding rechtvaardigt en dus ook geen tijdelijke doorhaling. Uit een proces-verbaal van de FIOD blijkt immers dat de accountant ontkent en de Zwarte Piet doorspeelt naar een andere accountant. Om vast te stellen of zij gelijk heeft, is een grondiger onderzoek nodig dan de tuchtrechter kan doen in een procedure als deze, waarin op korte termijn moet worden beslist over een ordemaatregel. Vanuit rechtsstatelijk oogpunt valt deze benadering toe te juichen. Je gaat een appel niet uit de mand wippen voordat vaststaat dat die rot is.
In 2012 wees het College van Beroep voor het bedrijfsleven het verzoek af om een accountant met onmiddellijke ingang door te halen, terwijl hij beroep had ingesteld tegen een definitieve doorhaling wegens gerommel met de boekhouding. Het toenmalige NIVRA moest toen wachten tot de definitieve doorhaling in hoger beroep werd bevestigd.
Op grond van het nadien gewijzigde artikel 48 van de Wet tuchtrechtspraak accountants kan de Accountantskamer zeggen dat een doorhaling onmiddellijk kan worden uitgevoerd, ook al gaat de accountant in hoger beroep. Het college kan zo’n beslissing daarna wel schorsen, wat dan alsnog tot vertraging leidt. Ondertussen staat zo’n accountant wel in een kwade reuk, zonder dat vaststaat dat zij of hij inderdaad straf- of tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Misschien is dat op korte termijn al genoeg om te voorkomen dat de accountant meer schade berokkent in het handelsverkeer en om het vertrouwen van het maatschappelijk verkeer enigszins te behouden.