Hoger beroep na intrekking ongegrond
Het hoger beroep van twee registeraccountants is ongegrond, omdat zij zich inhoudelijk hebben neergelegd bij een negatief oordeel in parallelle tuchtzaken.
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Zaaknummers:
- 14/749
- Datum uitspraak:
- 06 november 2018
- Oordeel:
- beroepen ongegrond / klacht deels gegrond
- Maatregel:
- tijdelijke doorhaling van één maand
- Status:
- definitief
- Vindplaats:
- ECLI:NL:CBB:2018:556
Lex van Almelo
Belangrijkste feiten
Econcern en haar groepsmaatschappijen houden zich bezig met duurzame energievoorziening. In 2009 zijn zij actief in vierentwintig landen. Van 2005 tot en met 2008 groeit de groep flink. Een registeraccountant van PricewaterhouseCoopers geeft bij de geconsolideerde jaarrekening 2007 een goedkeurende controleverklaring af.
In de jaarrekening staat dat deze is opgesteld in overeenstemming met de in Nederland geldende accounting principles (Dutch GAAP). De accountant heeft samen met een tweede verantwoordelijke controlepartner in 2008 het ‘PwC Board Report’ ondertekend. Daarin behandelen zij de financiële prestaties en de verslaggeving van Econcern en doen zij aanbevelingen voor de administratieve organisatie en de interne controle.
In de jaarrekening 2007 staat dat de totale opbrengsten zijn gestegen van 239,2 miljoen euro in 2006 naar 443 miljoen in 2007. Het netto resultaat nam toe van 43,5 miljoen euro naar 85,9 miljoen. Het balanstotaal groeide van 386,9 miljoen in 2006 naar 697,6 miljoen euro in 2007.
Op 18 juni 2009 worden Econcern en haar Nederlandse groepsmaatschappijen failliet verklaard.
Willem Jan van Andel en Louis Deterink worden benoemd tot curator. Op 11 december 2013 brengen zij hun onderzoeksrapport naar de oorzaken van het faillissement uit. Daarin staat onder meer dat sprake was van agressieve financiële verslaggeving, die op diverse aspecten in strijd is met de Dutch GAAP. Diverse activa werden tegen ‘market values’ gewaardeerd. Ongerealiseerde herwaarderingen werden rechtstreeks verantwoord ten gunste van de winst- en verliesrekening.
De curatoren dienen een klacht in bij de Accountantskamer. In drie vergelijkbare zaken dienen twee investeerders, de Stichting Belangenbehartiging Crediteuren Econcern en Delta Lloyd Asset Management een klacht in tegen beide accountants. De Accountantskamer verklaart de klachten deels gegrond en legt beide accountants een tijdelijke doorhaling van één maand op. De kamer concentreert zich bij de behandeling hoofdzakelijk op de klacht van de curatoren, die uitgebreid onderzoek hebben ingesteld. De drie andere klachten zijn ook deels gegrond, maar leiden niet tot een extra maatregel. De curatoren en de accountants gaan in hoger beroep tegen deze uitspraak.
In 2015 treft PwC een schikking met de curatoren, de twee investeerders en de Stichting Belangenbehartiging Crediteuren Econcern. Daarbij wordt onder meer afgesproken dat alle partijen hun hoger beroep zullen intrekken. Delta Lloyd is geen partij bij de schikking. De twee accountants handhaven hun hoger beroep tegen de uitspraak over de klacht van Delta Lloyd.
Beroepsgronden
De Accountantskamer heeft de klacht ten onrechte ontvankelijk verklaard, omdat die volledig steunt op die van de curatoren, dus onvoldoende is onderbouwd en bovendien te laat ingediend. Verder deugt er inhoudelijk veel niet van de uitspraak.
Oordeel
De hoger beroepen zijn ongegrond.
Belang bij behandeling
Volgens het college betekent de intrekking van de hoger beroepen in de andere zaken niet dat de accountants geen tuchtrechtelijk relevant belang meer hebben bij een beoordeling van het hoger beroep in de Delta Lloyd-zaak. Het is een partij in elk geval toegestaan in hoger beroep beroepsgronden naar voren te brengen tegen het oordeel over de ontvankelijkheid van de ingediende klacht.
Terecht ontvankelijk
Het College van Beroep voor het bedrijfsleven vindt net als de Accountantskamer dat de klacht van Delta Lloyd voldoende is onderbouwd. Het onderzoek van de curatoren was omvangrijk en Delta Lloyd hoefde dit niet te herhalen. Dat had Delta Lloyd ook niet gekund, omdat zij in tegenstelling tot de curatoren niet kon beschikken over de administratie van Econcern en het controledossier van de accountants. De klacht die werd gebaseerd op het rapport was geen “fantoomklacht”, zoals de accountants beweren, maar een op zichzelf staande klacht, die afdoende is gemotiveerd.
De klacht is ingediend op 9 mei 2014. Het curatorenonderzoek verscheen op 11 december 2013. Delta Lloyd kon niet eerder op de hoogte zijn van de feiten waarover zij klaagde.
Geen inhoudelijke behandeling
Het College van Beroep voor het bedrijfsleven verklaart de vele inhoudelijke beroepsgronden ongegrond. Zowel Delta Lloyd als de curatoren klagen over hetzelfde samenstel van gedragingen door de accountants: de wettelijke controle van de jaarrekening 2007 van Econcern en de goedkeurende controleverklaring die zij daarbij afgaven.
Net als de Accountantskamer vindt het college dat de klacht van Delta Lloyd in essentie overeenkomt met de klacht van de curatoren. Delta Lloyd heeft haar klacht alleen gebaseerd op het onderzoeksrapport van de curatoren en niet mede op de onderliggende stukken, zoals de administratie van Econcern en (delen van) het controledossier. Over deze onderliggende stukken konden alleen de curatoren beschikken.
De Accountantskamer heeft de klacht van Delta Lloyd inhoudelijk terecht gelijkgeschakeld met de klacht van de curatoren. Zoals gezegd heeft Delta Lloyd haar klacht afdoende gemotiveerd om die inhoudelijk te beoordelen.
Vaststaat dat de accountants en de curatoren naar aanleiding van de bereikte schikking hun hoger beroep hebben ingetrokken tegen de uitspraken van de Accountantskamer over de klachten van de curatoren, de stichting en de twee investeerders. Door deze intrekking hebben de accountants ervoor gekozen het oordeel van de Accountantskamer niet meer voor te leggen aan het college. De inhoudelijke beoordeling van de klacht van Delta Lloyd staat dus juridisch vast nu de accountants ervoor hebben gekozen het hoger beroep in de drie andere zaken in te trekken.
Maatregel
Tijdelijke doorhaling van één maand.
Annotatie Lex van Almelo
Vier partijen klagen met succes over de controle en de goedkeurende verklaring van twee controlerend accountants. Eén van die partijen zijn de curatoren, die een uitgebreid onderzoeksrapport naar buiten hebben gebracht. Hun klacht overlapt die van de andere partijen. De Accountantskamer beperkt de behandeling daarom hoofdzakelijk tot de curatorenklacht, verklaart deze klacht deels gegrond en legt de accountants een tijdelijk doorhaling op. In de slipstream van dit oordeel verklaart de tuchtrechter ook de drie andere klachten deels gegrond. Bijna alle partijen gaan in hoger beroep, maar na een schikking van de accountants met de curatoren en twee andere klagende partijen trekken de curatoren en de accountants hun hoger beroepen in. De vierde klager, Delta Lloyd, schikt niet mee. De accountants handhaven hun hoger beroep tegen de uitspraak over de Delta Lloyd-klacht.
Volgens het college mogen de accountants in hoger beroep kritiek uitoefenen op de formele aspecten van de uitspraak die de Accountantskamer daarover deed. Een partij mag namelijk in ieder geval in hoger beroep beroepsgronden naar voren brengen tegen het oordeel over de ontvankelijkheid van de ingediende klacht. Het college wuift die kritiek echter weg.
Inhoudelijk gezien hebben de accountants geen recht van spreken meer in hoger beroep. Door in de zaken van de drie andere partijen een schikking te treffen en het hoger beroep daar in te trekken, hebben de accountants het inhoudelijke oordeel feitelijk aanvaard.
Met deze uitspraak staat nu vast dat de accountants door hun oppervlakkige en beperkte controle:
- hun kerntaak als controlerend accountant hebben veronachtzaamd;
- “in aanmerkelijke mate” de fundamentele beginselen van deskundigheid en zorgvuldigheid en van professioneel gedrag hebben geschonden;
- en in hoge mate het vertrouwen in de beroepsgroep hebben geschaad.