Verdenking rechercheur niet verwijtbaar
Een registeraccountant in business kon als opsporingsambtenaar in een strafrechtelijk proces-verbaal de verdenking uitspreken dat een ondernemer faillissementsfraude pleegde. Zij jokte niet.
Accountantskamer
- Zaaknummers:
- 17/1051 Wtra AK
- Datum uitspraak:
- 20 december 2017
- Oordeel:
- ongegrond
- Maatregel:
- geen
- Status:
- bevestigd, CBb 4 december 2018, 18/74
- Vindplaats:
- ECLI:NL:TACAKN:2017:79, Samenvatting CBb-uitspraak
Lex van Almelo
Belangrijkste feiten
Een registeraccountant doet in een rechercheteam strafrechtelijk onderzoek naar mogelijke faillissementsfraude door een ondernemer. Op basis van het onderzoek schrijft zij een proces-verbaal van verdenking. De accountant vermoedt dat de ondernemer andere schuldeisers voor 2,8 miljoen euro benadeelt door de helft van de aandelen in een gelieerde Ltd. te verkopen.
Dat vermoeden rijst ook op uit tapgesprekken. Daaruit blijkt dat de ondernemer dat bedrag wilde gebruiken om de achtergestelde leningen uit de boedel van zijn bv als eerste terug te betalen zonder dat daar een geldige civielrechtelijke basis voor was. De ondernemer heeft op de zitting bevestigd dat het inderdaad de bedoeling was die leningen af te lossen met de 2,8 miljoen euro.
De officier van justitie heeft zijn buitenlandse collega’s op de hoogte gesteld van de verdenking en de bevoegde autoriteiten gevraagd mee te werken aan het strafrechtelijk onderzoek. In dit zogenoemde rechtshulpverzoek staat onder meer dat:
- de bv van de ondernemer aanvankelijk de verkochte aandelen bezat;
- de ondernemer de aandelen die zijn bv had in de Ltd. voor één euro had verkocht aan een buitenlandse nv (een SA);
- de ondernemer daarna het faillissement van zijn bv heeft aangevraagd.
Klacht
De accountant heeft ten onrechte:
a. gezegd dat de ondernemer andere schuldeisers heeft benadeeld, omdat zij wist dat het 50 procents-belang in de Ltd. niet tot het vermogen behoorde van de failliete vennootschap bv, maar tot dat van de SA en dat die SA dus recht had op de ruim 2,8 miljoen euro; er was dus geen sprake van bedrieglijke bankbreuk.
b. in het rechtshulpverzoek geschreven dat de failliete bv voorheen eigenaar was van de helft van de aandelen in de Ltd.
Oordeel
Positie rechercheur
De accountant in business is werkzaam bij een opsporingsinstantie en zet haar deskundigheid als registeraccountant in bij strafrechtelijke onderzoeken. Zij is geen zelfstandig adviserende en opererende accountant, maar werkt in teamverband samen met rechercheurs en andere opsporingsambtenaren en de officier van justitie.
Vanwege de aard van de gewraakte opsporingswerkzaamheden moet deze expert een grote mate van vrijheid hebben om een redelijk vermoeden te onderbouwen dat een verdachte strafbaar heeft gehandeld. De bedoeling van het proces-verbaal was juist om nader onderzoek te kunnen doen naar het vermoedelijke strafbare feit.
Gezien de aard van het onderzoek, de positie van de accountant als opsporingsambtenaar en de strafrechtelijke rechtswaarborgen voor een verdachte vindt de Accountantskamer dat het strafrechtelijk standpunt dat de accountant/opsporingsambtenaar beroepshalve inneemt alleen onder bijzondere omstandigheden tuchtrechtelijk verwijtbaar kan zijn. Van zulke omstandigheden is onder meer sprake als dat standpunt bewust onjuist of misleidend en dus te kwader trouw blijkt of in de ogen van een objectieve, redelijk en goed geïnformeerde derde het accountantsberoep in diskrediet brengt.
Als de accountant in sterke mate kan worden verweten dat deze een onjuist of misleidend standpunt innam, schendt deze niet alleen de fundamentele beginselen van integriteit, objectiviteit en professionaliteit, maar ook dat van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid.
Ad a
De feiten in het proces-verbaal staan niet ter discussie. De ondernemer klaagt alleen over de conclusies die uit de feiten zijn getrokken. Uit niets blijkt dat de accountant bewust een onjuist of misleidend standpunt heeft ingenomen of dat haar dat in sterke mate kan worden verweten.
De ondernemer merkt wel terecht op dat er alleen van faillissementsfraude sprake kan zijn als de opbrengsten uit de verkoop van de aandelen in de Ltd. behoorden tot de boedel van de failliete bv. Toen de accountant het proces-verbaal opmaakte had zij daarvoor (nog) geen bewijs. Zij heeft hierover echter geen onjuiste informatie in het proces-verbaal gezet. Zij schrijft namelijk dat zij toen niet beter wist dan dat deze aandelen sinds 2011 behoorden tot het vermogen van de SA.
Uit de tapverslagen bleek dat de opbrengst van de aandelenverkoop zou worden gebruikt om de schulden af te betalen die de bv had aan enkele broers, zonder dat daarvoor een aannemelijke civielrechtelijke basis leek te bestaan. Daaraan konden de accountant en haar team zo’n redelijk vermoeden van faillissementsfraude ontlenen dat zij toestemming kregen voor verder strafrechtelijk onderzoek.
De accountant kan daarom niet in sterke mate worden verweten dat zij een onjuist of misleidend standpunt heeft ingenomen. Het was overigens wel beter geweest als zij duidelijker in het proces-verbaal had aangegeven dat het in verband met de mogelijke fraude nodig was nader te onderzoeken of het 50 procents-belang in de Ltd. daadwerkelijk toebehoorde aan de SA. Maar de accountant heeft met deze omissie geen tuchtrechtelijke norm overschreden.
Ad b
Het rechtshulpverzoek is opgesteld door de parketsecretaris onder verantwoordelijkheid van de officier van justitie. De accountant is daarbij op geen enkele wijze betrokken geweest.
Maatregel
Geen.
Annotatie Lex van Almelo
Ook accountants bij opsporingsinstanties blijken niet veilig voor tuchtklachten. Net als bij civielrechtelijke geschillen moet de accountant in strafrechtelijke context bewust liegen of in sterke mate verantwoordelijk zijn voor onjuiste, onvolledige en/of misleidende informatie voordat je kunt zeggen dat zij of hij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Daar was in dit geval geen sprake van. De accountant wist nog niet hoe de vork in de steel zat en zette het omstreden vermoeden juist in het proces-verbaal, opdat het team toestemming kreeg om het vermoeden van faillissementsfraude nader te onderzoeken. Zij had echter duidelijker moeten opschrijven dat de feiten waarop zij dat vermoeden baseerde, nog niet vast stonden en juist nader moesten worden onderzocht.