Ingetrokken rapport zonder toestemming ingebracht in procedure
Een registeraccountant, die eerder een onjuiste inbrengverklaring afgaf, heeft in de daaropvolgende procedures oneerlijk en onoprecht gehandeld door stukken achter te houden en een rapport in te brengen dat niet voor de gerechtelijke procedure was bedoeld.
Accountantskamer
- Zaaknummers:
- 16/1239 Wtra AK
- Datum uitspraak:
- 03 maart 2017
- Oordeel:
- gegrond
- Maatregel:
- doorhaling met niet-herinschrijvingstermijn van 6 maanden
- Status:
- bevestigd, CBb 15 mei 2018, 17/420
- Vindplaats:
- ECLI:NL:TACAKN:2017:16, Samenvatting CBb-uitspraak
Lex van Almelo
Belangrijkste feiten
Voordat de AquaServa Group failliet ging, beheerde zij drinkwaterinstallaties en gaf zij technisch advies op dit gebied. De groep had drie dochterbedrijven: ProCas, AquaServa en Safe Water Solutions. De aandelen van de groep kwamen uiteindelijk in handen van POSU.
POSU voelt zich genept door de voormalige aandeelhouders van de dochtervennootschappen en door de accountant, omdat de aandelen die POSU kocht te hoog zouden zijn gewaardeerd. Zo werd het resultaat onder meer gedrukt met onjuiste kosten en een onterechte dividenduitkering. Ook de curatoren van de AquaServa Group voelen zich benadeeld.
In 2015 zegt de Accountantskamer dat de accountant ten onrechte beoordelingsverklaringen en een inbrengverklaring heeft afgegeven en zijn geheimhoudingsplicht heeft geschonden. De inschrijving van de accountant wordt voor zes maanden doorgehaald. In hoger beroep maakt het College van Beroep voor het bedrijfsleven daar medio 2016 een definitieve doorhaling van met een herinschrijvingsverbod van anderhalf jaar. De maatregel valt zwaarder uit omdat de gedupeerde POSU-directeur in hoger beroep aantoont dat de accountant de fraude door de vingers zag. Ondertussen is de opvolger van deze accountant ook de mist in gegaan met zijn inbrengverklaring.
Als de curatoren het niet met de accountant eens worden over een schikking, dienen zij een claim in, samen met POSU. In deze civiele procedure doet de Rechtbank Amsterdam in 2014 eerst een uitspraak over de inzage in het accountantsdossier. Uit dit vonnis blijkt dat meerdere rechters van oordeel zijn dat het accountantskantoor niet alle gevraagde stukken volledig heeft afgegeven. Het accountantskantoor moet alsnog alles overleggen.
Op basis van een onafhankelijk feitenonderzoek door Foederer DFK zegt de Rechtbank Amsterdam begin 2016 dat de accountant onrechtmatig heeft gehandeld respectievelijk tekort is geschoten in de uitvoering van zijn opdracht. De accountant heeft bovendien onrechtmatig gehandeld door de uitvoering van het vonnis uit 2014 tegen te werken. De accountant moet twee ton betalen aan AquaServa en aan de curatoren een nog nader te bepalen bedrag.
In februari 2016 brengt een accountant van een corporate finance-bedrijf van de dochterbedrijven een rapport uit aan een grootaandeelhouder. Daarin beoordeelt hij de inbrengwaarde bij de AquaServa Group. In maart 2016 vraagt de rapporteur “vriendelijk doch dringend” zijn rapport terug te trekken uit de - dan nog lopende - procedure bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, “omdat het rapport niet voor deze procedure is uitgebracht”. De zitting bij het college was drie dagen daarvoor.
In april 2016 trekt de advocaat van de accountant het rapport terug. De accountant faxt meteen daarna het verzoek naar het college om de brief van de advocaat als niet verzonden te beschouwen, omdat die zonder zijn medeweten en instemming is verstuurd. Hij meldt het college dat de advocaat in kwestie hem niet meer vertegenwoordigt in de tuchtprocedure.
POSU dient een klacht in bij de Accountantskamer.
Klacht
De accountant heeft:
a. het corporate finance-rapport zonder toestemming van de rapporteur ingebracht in de procedure bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven en geprobeerd te voorkomen dat het college er in de tuchtprocedure achter zou komen dat de rapporteur zijn rapport had teruggetrokken;
b. de uitvoering van het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 12 november 2014 geobstrueerd;
c. na de mondelinge behandeling van de eerdere klacht door de Accountantskamer in oktober 2014 bewust een e-mail verstuurd met onjuistheden zonder daarin te vermelden dat hij niet onafhankelijk stond ten opzichte van één van de grootaandeelhouders van AquaServa, terwijl hij wist dat die mail zou worden gebruikt in een gerechtelijke procedure.
Oordeel
De klacht is grotendeels gegrond.
Ad a
Hoewel de Accountantskamer het rapport niet heeft gezien, omdat geen van beide partijen dit heeft overgelegd, leidt hij uit de brief van de rapporteur af dat het niet zonder diens toestemming mag worden gebruikt voor andere doeleinden. De accountant had het rapport dus mogen ontvangen noch inbrengen in de CBb-procedure.
Uit de twee e-mails komt weliswaar naar voren dat de opdrachtgever, al voordat het definitieve rapport werd uitgebracht, meermaals duidelijk heeft gemaakt dat het de bedoeling was het rapport aan de accountant te geven, zodat die het kon gebruiken in “gerechtelijke procedures”. Maar uit de mails volgt niet dat de rapporteur er in afwijking van het expliciete verbod in toestemde dat het rapport wel gebruikt mocht worden voor de CBb-procedure.
De Accountantskamer vindt de verklaring van de accountant dat hij daarvoor mondeling toestemming had gekregen “volstrekt ongeloofwaardig”. De accountant heeft het integriteitsbeginsel geschonden door:
- zo oneerlijk en onoprecht te zijn om het rapport toch in te brengen in de procedure;
- een brief van aan het college te schrijven met de kennelijke bedoeling om het CBb de brief van zijn advocaat te laten negeren en het rapport toch te laten lezen.
De accountant heeft hierdoor tevens twee keer het accountantsberoep in diskrediet gebracht en dus ook in strijd gehandeld met het professionaliteitsbeginsel.
Ad b
Het college heeft het oordeel van de Accountantskamer uit 2015 onderschreven dat de accountant niet heeft voldaan aan de afspraak om kopieën van alle dossiers te verstrekken. Om dat alsnog voor elkaar te krijgen waren gerechtelijke procedures nodig. Ook het college vindt dat een schending van het professionaliteitsbeginsel.
Het beginsel van ne bis in idem houdt in dat de tuchtrechter niet nogmaals oordeelt over handelen waarover al definitief is beslist. Het college heeft eerder definitief geoordeeld op basis van feiten die in essentie hetzelfde zijn als de feiten in deze procedure. Dit klachtonderdeel is daarom deels niet-ontvankelijk.
Wel nieuw is de klacht dat de accountant de uitvoering van het vonnis van de Rechtbank Amsterdam uit 2016 bewust heeft vertraagd. De klager heeft dit verwijt echter onvoldoende onderbouwd.
Ad c
In de bedoelde e-mail blijft de accountant erbij dat zijn inbrengverklaring juist is, terwijl hij wist dat die ter discussie stond in de tuchtprocedure. Hij had de grootaandeelhouders erop moeten wijzen dat er werd geklaagd over de inbrengverklaring. Door dat na te laten heeft hij gehandeld in strijd met het integriteitsbeginsel. Dat hij toen nog niet wist hoe de Accountantskamer zou oordelen, was geen reden om dit achterwege te laten.
De rest van de verwijten heeft de klager onvoldoende onderbouwd. De accountant hoefde de inbrengverklaring niet te herroepen zolang in hoger beroep geen beslissing was genomen over de kwaliteit daarvan.
Maatregel
Doorhaling met een niet-herinschrijvingstermijn van zes maanden. De accountant heeft simpelweg een restrictie genegeerd uit het rapport van een collega-accountant. Als beroepsgenoot had hij moeten weten hoe nuttig en noodzakelijk die restrictie was. Vervolgens heeft hij geprobeerd die restrictie te laten negeren door het CBb. Daardoor heeft hij zich niet gehouden aan twee fundamentele beginselen. Daarbij komt dat hij op de zitting opnieuw liet merken dat hij niet inziet hoe zeer hij tekort is geschoten.
Sinds de uitspraak van het college in 2016 is de accountant al niet meer ingeschreven in de registers. De doorhaling uit deze uitspraak gaat daarom pas in op 23 februari 2018, als het eerder opgelegde herinschrijvingsverbod voorbij is. Als deze beslissing pas later definitief wordt, gaat deze doorhaling later in.