Geen aanwijzingen voor witwassen
Een accountant-administratieconsulent hoefde in zeven betalingen geen aanleiding te zien om te vermoeden dat er sprake was van belastingfraude.
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Zaaknummers:
- AWB 15/386
- Datum uitspraak:
- 18 januari 2017
- Oordeel:
- beroep ongegrond / klacht ongegrond
- Maatregel:
- geen
- Status:
- definitief
- Vindplaats:
- ECLI:NL:CBB:2017:18
Lex van Almelo
Belangrijkste feiten
Tijdens een onderzoek bij een accountantskantoor stuit het Bureau Financieel Toezicht (BFT) op facturen die gericht zijn aan twee projectontwikkelaars. De twee zijn cliënt van een accountant-administratieconsulent van een ander kantoor. Het BFT onderzoekt of de AA zich wel heeft gehouden aan de Wwft.
De AA heeft samenstellingsverklaringen afgegeven bij de jaarrekeningen van de projectontwikkelaars over 2008 en 2009. Daarnaast heeft zij voor deze cliënten de aangiften vennootschapsbelasting verzorgd. Het BFT vindt dat zeven betalingen moeten worden aangemerkt als ongebruikelijke transacties in de zin van de Wwft, omdat het gaat om belastingfraude met valse facturen. De AA heeft deze niet (tijdig) gemeld bij de FIU-Nederland.
Het BFT ziet verschillende signalen voor ongebruikelijkheid:
- de zeven betalingen zijn niet onderbouwd;
- de bedragen zijn relatief hoog;
- de factuuromschrijving;
- het tijdstip van uitbetalen;
- de betrokkenheid van meerdere partijen;
- het ontbreken van professionele experts.
Het BFT dient een klacht tegen de accountant in. De Accountantskamer verklaart de klacht ongegrond. De genoemde signalen hoefden voor de accountant geen aanleiding te zijn om te vermoeden dat deze verband hielden met witwassen respectievelijk belastingfraude. Ook niet nu de betaalde vergoedingen “veel hoger liggen dan de gebruikelijke courtages van bedrijfsmakelaars”. Terwijl het betalen van de ‘aanbrengfee’ in twee gedeelten aan een ander dan de aanbrenger de wenkbrauwen evenmin hoefden te doen fronsen.
Het BFT gaat in hoger beroep.
Beroepsgronden
De Accountantskamer had moeten oordelen dat hier de meldingsplicht van toepassing was gezien:
- de feiten;
- de aangedragen voorbeelden D2, E3 en J5 uit bijlage 2 van de toenmalige Richtsnoeren voor de interpretatie van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) voor belastingadviseurs en accountants (Leidraad 15);
- de maatstaf uit de Bijlage bij het Uitvoeringsbesluit Wwft (Stb. 2008, 305).
Oordeel
Het beroep is ongegrond.
Melding niet nodig
Eind 2015 heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven al gezegd dat accountants op grond van artikel 16 van de Wwft niet alleen moeten melden wanneer er concrete aanwijzingen bestaan voor witwassen of terrorismefinanciering, maar dat iedere ongebruikelijke transactie moet worden gemeld. Ook bij het uitvoeren van een samenstellingsopdracht of administratieve werkzaamheden moet een accountant alert zijn op signalen. Als een accountant zijn diensten verleent aan een onderneming in een risicovolle branche – zoals de projectontwikkeling volgens het BFT is – mag je verwachten dat zij of hij extra kritisch en oplettend te werk gaat.
In dit geval deed de accountant al langere tijd (samenstellings-)werkzaamheden voor twee cliënten. Zij kende hun ondernemingen en hun manier van werken en wist dat:
- de twee projecten ontwikkelden voor eigen rekening;
- het binnen de wereld van de projectontwikkeling niet ongebruikelijk is om bij de verwerving van onroerende goederen bemiddelingskosten en ‘fees’ aan derden te betalen;
- de hoogte van die kosten en fees niet gerelateerd hoeft te zijn aan de aankoopwaarde, maar gebaseerd kan zijn op de (verwachte) waarde van het te realiseren project.
Het BFT bestrijdt niet dat:
- de inhoud van de facturen de werkelijkheid weergaven en gebaseerd waren op daadwerkelijke betalingen in verband met de verkoop van onroerende zaken bij twee vastgoedprojecten;
- de overeengekomen en betaalde commissies niet waren gebaseerd op de verkoopprijs van de betreffende onroerende zaak, maar op het ontwikkelingsvolume van het project.
De stelling van het BFT, dat de hoogte van de gefactureerde bedragen in verhouding tot de geleverde diensten een aanwijzing kon zijn voor witwassen, is daarom ongefundeerd.
Het bureau veronderstelt dat het ging om een courtage, die meestal bestaat uit een percentage van de verkoopprijs. In dit geval gaat het echter niet om een courtage, maar om een fee of commissie voor het aanbrengen van een onroerende zaak of voor het bemiddelen bij de verwerving van dat vastgoed.
Dat de vergoedingen rechtstreeks aan de bemiddelaar werden betaald, hadden de accountant volgens het bureau moeten doen vermoeden dat de transacties verband konden houden met witwassen. Het bureau heeft echter niet onderbouwd dat zulke betalingen via de notaris moeten worden gedaan. De accountant had daarom in de rechtstreekse betalingen geen aanwijzing hoeven zien voor mogelijke witwastransacties.
Er is in twee termijnen vijftien mille betaald als aanbrengcommissie voor de aankoop van een onroerende zaak. Deze zaak was van de zoon en schoondochter van de man aan wie betaald moest worden. De betaling werd echter gedaan op een bankrekening ten name van de schoondochter. Volgens het BFT had de accountant deze betaling moeten zien als een aanwijzing dat geprobeerd werd om geld aan het zicht van de fiscus te onttrekken.
Volgens het college stemde die betaling echter overeen met het verkoopcontract. Dat daarin een aanbrengcommissie was bedongen voor de (schoon-)vader en het geld werd overgemaakt naar de schoondochter doet op zichzelf niet het vermoeden rijzen dat de betaling verband zou kunnen houden met witwassen. Het bureau heeft kortom niet aannemelijk gemaakt dat de accountant de transacties had moeten melden.
Geen breuk met eerdere uitspraken
Het BFT vindt dat de uitspraak van de Accountantskamer afwijkt van wat de kamer in vergelijkbare zaken heeft geoordeeld, zoals deze:
Het college wuift dit argument weg. Verder mag de tuchtrechter in de ene zaak wel en de andere zaak niet verwijzen naar de subjectieve indicatoren en de voorbeelden die daarbij worden genoemd. Uit Leidraad 15 blijkt namelijk dat de voorbeelden van subjectieve indicatoren slechts een hulpmiddel zijn bij de professionele oordeelsvorming. In zaken als deze gaat het uiteindelijk om de vraag of de accountant kon beslissen dat geen sprake is van een ongebruikelijke transactie, op grond van de feiten en omstandigheden die hij toen kende of moest kennen.
In de laatstgenoemde uitspraak zegt de Accountantskamer weliswaar in zijn algemeenheid dat een vermoeden van fiscale fraude aanleiding zal zijn voor de veronderstelling dat een transactie verband kan houden met witwassen. In dit geval heeft de kamer echter terecht gezegd dat voor de accountant geen aanleiding bestond om te vermoeden dat de ontvangers van het geld die bedragen mogelijk aan het zicht van de fiscus zouden proberen te onttrekken.
Maatregel
Geen.
Annotatie Lex van Almelo
Het is onmogelijk om van tevoren aan te geven wanneer een transactie wel of niet gebruikelijk is en wanneer je nu wel of niet moet melden. Er zijn bijlages, richtsnoeren en indicatoren met voorbeelden. Maar die voorbeelden zijn nooit volledig. Een accountant zal dus altijd aan de hand van de feiten en omstandigheden van het geval moeten kijken of er wellicht iets niet in de haak is.
Deze uitspraak maakt (opnieuw) een paar dingen duidelijk:
- een accountant moet iedere ongebruikelijke transactie melden, dus niet alleen in geval van concrete aanwijzingen voor witwassen of terrorismefinanciering;
- een accountant moet ook alert zijn op signalen als hij of zij een samenstellingsopdracht of administratieve werkzaamheden uitvoert;
- is de opdrachtgever werkzaam in een risicovolle branche dan mag je verwachten dat de accountant extra kritisch en oplettend te werk gaat;
- of de projectontwikkeling een risicovolle branche is, laat het college hier in het midden; het BFT vindt van wel (en daarvoor is wel iets te zeggen);
- het duidt op zichzelf niet op witwassen dat vergoedingen voor het aanbrengen van een onroerende zaak of voor het bemiddelen bij de verwerving van dat vastgoed rechtstreeks en niet via de notaris worden betaald;
- het duidt op zichzelf niet op belastingfraude en witwassen als een aanbrengcommissie voor de aankoop van een onroerende zaak wordt betaald op de bankrekening van een ander dan de aanbrenger;
- in zijn algemeenheid zal een vermoeden van fiscale fraude aanleiding zijn voor de veronderstelling dat een transactie verband kan houden met witwassen;
- in een concreet geval kan die aanleiding echter ontbreken.
Een accountant kan de feiten en omstandigheden anders interpreteren dan de toezichthouder of de tuchtrechter. Terwijl de accountant nogal eens te argeloos is, lijkt de toezichthouder soms te scherp. In dit geval wist de accountant beter wat gebruikelijk is dan het BFT.