Dubieuze rol bij erfenis
Een registeraccountant heeft bij een nalatenschap zijn objectiviteit niet gewaarborgd en aan de bewindvoerder van een weduwe slechts de halve waarheid verteld.
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Zaaknummers:
- AWB 15/734
- Datum uitspraak:
- 22 december 2016
- Oordeel:
- beroep ongegrond / klacht gegrond
- Maatregel:
- berisping
- Status:
- definitief
- Vindplaats:
- ECLI:NL:CBB:2016:419
Lex van Almelo
Belangrijkste feiten
In 1997 overlijdt een advocaat. Een gepensioneerd registeraccountant staat vervolgens zijn kinderloze weduwe bij. Aanvankelijk regelt de weduwe haar bankzaken nog zelf, later doet de accountant haar betalingen online. De vrouw van de accountant verleent mantelzorg.
In 2003 stelt de accountant een concept-testament op voor de weduwe. In het concept worden nog geen erfgenamen aangewezen. Het jaar daarop benoemt de weduwe de accountant tot enig erfgenaam. Delen van de nalatenschap wijst zij met legaten toe aan familieleden.
In 2005 koopt de accountant het huis van de weduwe voor 480 duizend euro. De weduwe huurt het huis voor 2200 euro per maand van de accountant, aan wie zij de koopprijs van het huis leent.
Samen met haar broer heeft de weduwe recht op een derde deel van hun voormalig ouderlijk huis. In haar testament heeft de weduwe dit erfdeel gelegateerd aan haar zuster. Nadat haar broer is overleden verkoopt de weduwe dit huis in 2011. Omdat het huis verkocht wordt terwijl de weduwe nog leeft, vervalt het legaat aan haar zuster en strijkt de weduwe 166 duizend euro op.
In januari 2012 wordt een neef van de weduwe, die jurist is, aangesteld als haar bewindvoerder. De bewindvoerder vraagt de accountant of hij weet of de weduwe “korter of langer geleden” een testament heeft laten opstellen en zo ja, of hij daarvan een kopie heeft. De accountant antwoordt dat het hem niet bekend is dat de weduwe korter geleden een bezoek heeft afgelegd bij een notaris. Hij voegt eraan toe dat hij in 2005 voor het laatst met haar naar de notaris is geweest voor de verkoop van het huis van de weduwe en dat hij geen testament van de weduwe heeft.
Na het overlijden van de weduwe in 2012 dienen de bewindvoerder en andere erfgenamen een klacht tegen de accountant in. De Accountantskamer verklaart een groot deel van de klacht niet-ontvankelijk, omdat de feiten zijn verjaard. De klachtonderdelen over het gebrek aan objectiviteit en integriteit zijn echter gegrond en de kamer legt een berisping op. De accountant gaat in hoger beroep.
Beroepsgronden
- De accountant heeft gehandeld in privé als vrijwilliger en kreeg alleen een vergoeding voor de belastingaangiftes. De Accountantskamer heeft ten onrechte gezegd dat hij beroepsmatig handelde, omdat de weduwe hem had gevraagd haar bij te staan op het gebied van vermogensbeheer.
- De accountant is wel objectief geweest. Hij wist destijds niet dat de verkoop van het ouderlijk huis, als de weduwe nog leefde, gunstig zou uitpakken voor zijn erfrechtelijke positie. Dat de omvang van de nalatenschap zou groeien met het aandeel van de weduwe in de verkoopopbrengst wist hij natuurlijk wel; dat hij enig erfgenaam was echter niet. De suggestie van de Accountskamer dat de weduwe niet goed wist wat zij deed, is onjuist. Volgens haar huisarts had zij last van afasie, maar was zij niet dement. De notaris concludeerde daarom dat de weduwe haar wil kon bepalen. Bovendien blijkt uit een brief dat de accountant in 2010 heeft geprobeerd de zuster alsnog te laten meedelen in de opbrengst.
- De accountant heeft niet gelogen tegenover de bewindvoerder. In zijn e-mail heeft hij namelijk niet geschreven dat hij niets wist van het testament, zoals de Accountantskamer zegt. Hij schreef dat het hem niet bekend was dat de weduwe recentelijk nog de notaris had bezocht en dat hij haar testament niet had. Hij had misschien uitgebreider en gedetailleerder kunnen zijn, maar daartoe voelde hij zich niet geroepen, omdat de bewindvoerder zich zo negatief, vooringenomen en beschuldigend opstelde en de accountant loyaal wilde zijn aan de weduwe.
Oordeel
Het beroep is ongegrond.
Ad 1 Wel beroepsmatig
Tussen 1 mei 2009 en 1 januari 2013 was het onder de wet RA de vraag of het tuchtrecht zich ook uitstrekte tot privéhandelingen van de accountant. In deze zaak heeft de Accountantskamer terecht gezegd dat het gaat om beroepsmatig handelen, want:
- de accountant heeft het concept-testament van de weduwe opgesteld en zich daarbij nadrukkelijk gepresenteerd als registeraccountant door de naam van zijn kantoor en zijn RA-titel te vermelden;
- in 2008 heeft hij de kantoornaam en zijn RA-titel ook gebruikt in een brief aan de notaris die hij namens de weduwe had opgesteld;
- bij het concept-testament gaf hij aan dat de weduwe de aangiften inkomsten- en vermogensbelasting al vele jaren laat verzorgen door zijn kantoor;
- hij werd voor deze fiscale werkzaamheden betaald;
- de verkoop van de woning in 2011 deed hij in het kader van vermogensbeheer;
- de accountant antwoordde de bewindvoerder vanaf het e-mailadres van zijn kantoor.
Volgens het college is het voor de vraag beroepsmatig of privé ook relevant hoe anderen de accountant zagen. De weduwe noemt in een handgeschreven brief aan de notaris diens RA-titel. De notaris duidt hem in een brief aan als “accountant/adviseur”. De gegrond verklaarde klachtonderdelen gaan dus over beroepsmatig handelen. Ook al heeft de accountant de weduwe leren kennen in de privésfeer en werd hij niet betaald voor de werkzaamheden waarover hier wordt geklaagd.
Ad 2 Niet objectief
Anders dan de Accountantskamer ziet het college onvoldoende basis voor de conclusie dat de accountant destijds wist dat hij tot enig erfgenaam was benoemd. Het college is het echter met de Accountantskamer eens dat de accountant zich bij de eigendomsoverdracht van de woning bewust had moeten zijn van een mogelijke bedreiging voor zijn objectiviteit.
In het concept-testament, dat de accountant in 2003 opstelde, was opengelaten wie de erfgenaam of erfgenamen zou(den) zijn. De accountant kende echter wel de lijst met legatarissen. Daarop stonden alle bekende familieleden en daaruit kon de accountant afleiden dat zij niet dus als erfgenaam aangewezen zouden worden. (Een legataris is namelijk geen erfgenaam.)
De accountant wist bovendien dat de weduwe:
- geen kinderen had;
- in onmin leefde met haar zuster die toen nog leefde;
- haar zuster als erfgename wilde uitsluiten.
De accountant had er dus op bedacht moeten zijn dat hij mogelijk als erfgenaam werd aangewezen, ook al omdat:
- hij niet op de lijst met legatarissen stond;
- de weduwe hem niet had gevraagd om te regelen dat haar nalatenschap op een andere manier zou worden besteed.
De weduwe vroeg hem wel de verkoop van de ouderlijke woning te regelen. De accountant wist dat de nalatenschap daardoor zou groeien met het deel van de opbrengst waarop de weduwe recht had. Hij wist ook dat de verkoop ten koste ging van het legaat voor haar zuster.
De accountant had in ieder geval moeten uitzoeken of hij niet op de een of andere manier via een legaat of zelfs als (mede-)erfgenaam financieel voordeel zou halen uit de verkoop en daarmee zijn objectiviteit zou compromitteren. Uit de processtukken blijkt dat de accountant al vóór de verkoop van de woning kon weten dat hij in 2004 tot enig erfgenaam van was benoemd.
De accountant had op verschillende momenten duidelijkheid kunnen krijgen over wie de weduwe als erfgenaam had benoemd. In maart 2008 schreef de accountant zelf aan de notaris dat hij het testament had besproken met de weduwe en dat die bespreking aanleiding had gegeven het testament aan te passen. De accountant was als executeur testamentair verantwoordelijk voor de afwikkeling van de nalatenschap en had dus kunnen informeren naar de erfgenamen.
Verder heeft de accountant zelf verklaard dat hij omstreeks 2010 bij de weduwe thuis een testament heeft aangetroffen in een envelop van de notaris toen zij de financiële stukken verzamelden. De accountant zou die stukken mee naar huis nemen, omdat er volgens de weduwe te veel “vreemden” (wisselende thuiszorgers) in het huis rondliepen. De accountant zegt dat hij het testament:
- niet heeft ingezien;
- ook niet heeft meegenomen;
- bij de weduwe heeft achtergelaten met het advies dat goed op te bergen.
In hoger beroep heeft de accountant vier stukken ingebracht waarin zijn benoeming tot enig erfgenaam staat vermeld. Volgens de accountant heeft hij die stukken pas gevonden in de garage van de weduwe nadat zij was overleden. In 2012 heeft hij de bewindvoerder een adressenlijst gestuurd, die hij naar eigen zeggen in de loop van zeventien jaar had samengesteld aan de hand van de brieven die de weduwe ontving.
Volgens het college had een en ander voor de accountant reden moeten zijn om te onderzoeken of de weduwe hem in haar testament had bedacht met een legaat dan wel hem als (mede-)erfgenaam had benoemd. Zo had hij moeten vaststellen of hij zelf een financieel belang had bij het beheren van haar financiën. Hij heeft hiervoor voldoende gelegenheid gehad. Omdat hij dit heeft nagelaten, is een (schijn van) belangenverstrengeling ontstaan, waartegen hij maatregelen had moeten treffen. Dat hij ook dat niet heeft gedaan, rekent het college hem “ernstig” aan.
Ad 3 Halve waarheid
De bewindvoerder vroeg de accountant of hij wellicht wist dat de weduwe “korter of langer geleden een testament heeft laten opstellen”. En zo ja, of hij dan een kopie had. De accountant antwoordde dat hij niet wist dat de vrouw “korter geleden een bezoek heeft afgelegd bij een notaris”. Hij was in 2005 voor het laatst met haar naar de notaris geweest vanwege de verkoop van haar woonhuis. “Ik ben niet in het bezit van een testament van uw tante.”
Als de accountant had geschreven dat hij niets wist van het bestaan van een testament, had hij een onjuiste verklaring afgelegd, maar dat schreef hij niet. Toch vindt het college dat de accountant niet helemaal eerlijk en oprecht is geweest tegenover de bewindvoerder. Hij heeft het concept opgesteld en heeft het testament zelf - naar eigen zeggen – na haar overlijden aangetroffen in de garage. Met zijn antwoord was hij dus niet volledig open en was hij onduidelijk over het bestaan van het testament, terwijl hij juist duidelijk had moeten zijn.
De accountant heeft dus inderdaad in strijd gehandeld met het integriteitsbeginsel.
Maatregel
Berisping. De accountant heeft lange tijd de bedreiging van zijn objectiviteit genegeerd en niet-integer gehandeld. Dat de accountant zich naar zijn beste weten en kunnen en naar eer en geweten zou hebben bekommerd om de weduwe en niet eerder tuchtrechtelijk is veroordeeld vindt het college geen reden voor een minder zware maatregel.
Annotatie Lex van Almelo
Mijn nu 95-jarige vrijwel blinde en dove moeder heeft haar financiële zaakjes in handen gegeven van een gepensioneerde vrijwilliger. Zij heeft onlangs een testament opgesteld en die vrijwilliger tot executeur testamentair benoemd. Als journalist heb ik meermaals geschreven over wat ik nu gemakshalve maar even testamentenfraude noem: bijstandverleners (van Oost-Europese huishoudhulpen tot pastoors en ouderlingen) die onverwacht worden beloond voor hun hulp. NOS-verslaggever Philip Kooke schreef er een schrijnend boek over.
In deze zaak hebben de klagende familieleden van de kinderloze weduwe niet aangetoond dat de accountant hun tante in de luren heeft gelegd om er zelf beter van te worden. Het bewijs daarvoor is ook moeilijk te leveren en we moeten ervan uitgaan dat de accountant de waarheid spreekt als hij zegt dat hij verrast was door de inhoud van het testament.
Op sommige punten heeft hij echter aantoonbaar een loopje genomen met de waarheid. Dat begint al met het verweer dat hij de vrouw niet beroepsmatig hielp en het tuchtrecht dus niet van toepassing is. Hij verzorgde haar belastingaangiften weliswaar tegen betaling, maar kreeg geen vergoeding voor de activiteiten waarover hier wordt geklaagd. Hij gebruikte echter wel het papier van zijn kantoor, presenteerde zich als RA en werd door de weduwe en de notaris ook als accountant gezien. De tuchtrechter verwerpt het privéverweer daarom en zegt dat hij wel degelijk beroepsmatig heeft gehandeld.
Het privéverweer sterft overigens vanzelf uit, want sinds 1 januari 2013 geldt de Wet op het accountantsberoep (Wab). Volgens artikel 42 lid 1 van de Wab valt al het handelen of nalaten in strijd met de Wab onder het tuchtrecht, samen met elk ander handelen of nalaten dat indruist tegen het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep. Het tuchtrecht is dus niet meer beperkt tot beroepsmatig handelen in enge zin.
Volgens de Accountantskamer loog de accountant over het bestaan van het testament. Het college concludeert dat het antwoord van de accountant aan de bewindvoerder op zichzelf niet onjuist was, maar vindt de halve waarheid vertellen ook niet integer. Terecht.
Spreekt de accountant de volle waarheid als hij zegt dat hij de inhoud van het testament inderdaad niet kende? Hij verklaarde dat hij in 2010 een testament aantrof in een envelop van de notaris, maar dit testament niet zou hebben ingezien en meegenomen. Hij schreef in 2008 aan de notaris dat de weduwe met hem over het testament had gesproken en daarna het testament had aangepast. Hoe een vrouw, die volgens haar huisarts afasie heeft, een bespreking voert, vertelt de uitspraak niet.
Volgens het college waren er zo veel aanwijzingen dat de accountant wellicht erfgenaam was dat hij had moeten onderzoeken of hij financieel belanghebbende was. De accountant had daar gelegenheid genoeg voor, meent het college. Zo was hij als executeur testamentair verantwoordelijk voor de afwikkeling van de nalatenschap en had hij dus kunnen informeren naar de erfgenamen.
Dit is een misvatting. Je bent pas executeur testamentair als je die benoeming aanvaardt na het overlijden van de erflater. Vóór die tijd mag de notaris niets zeggen over de inhoud van het testament en kun je het alleen aan de erflater zelf vragen. Dat zal vaak een onbegaanbare weg zijn. Wanneer je je inderdaad “naar beste weten en kunnen en naar eer en geweten” bekommert om een cliënt met afasie, zoals de accountant zegt, kun je haar moeilijk vragen of zij je tot erfgenaam heeft benoemd.
Ik denk daarom dat we de uitspraak over de onderzoeksplicht niet al te letterlijk moeten nemen. Misschien wil het college er alleen mee tot uitdrukking brengen dat de accountant onder deze omstandigheden wel bijna zeker geweten moet hebben dat hij erfgenaam was. Maar aangetoond is het niet dus moeten we de accountant het voordeel van de twijfel geven.