Te summier over toetsingscriteria in assurancerapport
Een registeraccountant heeft in een assurancerapport niet duidelijk gemaakt welke specifieke criteria hij in dit geval heeft gebruikt. De tuchtrechter tilt daar echter niet zwaar aan.
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Zaaknummers:
- AWB 14/606
- Datum uitspraak:
- 16 juni 2016
- Oordeel:
- beroep ongegrond / klacht niet-ontvankelijk resp. ongegrond
- Maatregel:
- geen
- Status:
- definitief
- Vindplaats:
- ECLI:NL:CBB:2016:199
Lex van Almelo
Belangrijkste feiten
Drie broers kweken en verkopen planten. Op verzoek van een grote klant koopt het bedrijf in de loop der jaren voor in totaal 7,5 miljoen euro aan zogenoemde BC-containers om planten in te vervoeren. Voor de rest gebruikt het bedrijf CC-containers, die gedeeltelijk haar eigendom zijn en die circuleren tussen het bedrijf en de klanten. In tegenstelling tot de CC-containers kan in de BC-containers water worden gedaan.
Een registeraccountant controleert de jaarrekeningen van de holding en de groepsmaatschappijen en geeft een goedkeurende verklaring af bij de (geconsolideerde) jaarrekeningen over 2006, 2007 en 2008.
Eind 2007 of begin 2008 wordt duidelijk dat een groot deel van de BC-containers - ongeveer 51 duizend - niet meer te traceren is. Voor deze kostenpost wordt een voorziening opgenomen ter grootte van 1,4 miljoen euro. Daarna voert het bedrijf een statiegeldregeling in.
In 2008 treedt de statutair directeur terug wegens de slechte financiële resultaten. Hij biedt zijn kwart van de aandelen in de holding aan de overige aandeelhouders aan, te weten de drie broers. Omdat de broers de aandelen niet kunnen betalen, neemt de vertrekkende directeur hun aandelen over.
In de loop van 2009 gaat de onderneming door enkele ingrepen weer winst maken. De broers willen de verkoop van hun aandelen ongedaan maken. Omdat zij essentiële informatie over verliesgevende contracten en de verliezen met de containers niet zouden hebben gekregen, hebben zij "gedwaald" en dus ten onrechte ingestemd met de verkoop.
In 2011 bevestigt de accountant in een assurancerapport dat:
- de 100 procent-dochter van de holding in de jaren 2008 en 2009 op verzoek van de klant BC-containers en toebehoren heeft betaald;
- de dochter deze betalingen in de jaren 2008 en 2009 heeft doorbelast aan de klant;
- de betaalde BC-containers in de jaren 2008 en 2009 niet zijn geactiveerd op de balans van de groep;
- de kosten van de BC-containers in de jaren 2008 en 2009 niet ten laste van het resultaat zijn gebracht.
In 2012 wijst de Rechtbank Den Haag de eis om de aandelenverkoop terug te draaien af.
In februari 2014 dienen de verkopers een klacht in bij de Accountantskamer.
De Accountantskamer verklaart de klacht deels niet-ontvankelijk en voor de rest ongegrond.
De verkopers gaan in hoger beroep.
Beroepsgronden
De Accountantskamer heeft de klacht ten onrechte deels niet-ontvankelijk verklaard en de rest van de klacht ten onrechte ongegrond. Zo heeft de Accountantskamer:
- zich bij zijn oordeel ten onrechte gebaseerd op het vonnis van de Rechtbank Den Haag in de civielrechtelijke procedure, omdat hiertegen beroep is aangetekend;
- niet onderkend dat er een principieel verschil bestaat tussen de ‘vervangingswaarde’ die aan de inkoopzijde ligt en de ‘opbrengstwaarde’ die ligt aan de verkoopzijde;
- ten onrechte geoordeeld dat de kopers hun verwijten over de transacties met verbonden partijen, te weten betaling van managementvergoedingen, niet aannemelijk hebben gemaakt;
- ten onrechte gezegd dat de kopers het verwijt over de post reorganisatievoorziening niet aannemelijk hebben gemaakt.
- wel kritiek op de beknopte manier waarop de accountant zijn werkzaamheden voor het assurance-rapport uiteen heeft gezet, maar dit klachtonderdeel vervolgens niet gegrond verklaard.
De andere beroepsgronden blijven hier onbesproken.
Oordeel
Het beroep is ongegrond. De Accountantskamer heeft een deel van de klacht terecht niet-ontvankelijk verklaard en de rest van de klacht terecht ongegrond verklaard.
Ad 1
Het Gerechtshof Den Haag heeft het vonnis van de rechtbank inmiddels bekrachtigd, zodat dit klachtonderdeel geen feitelijke basis meer heeft.
Ad 2
Volgens de verkopers heeft de Accountantskamer ten onrechte aangenomen dat het bedrijfspand een uniek pand was dat voldeed aan de specifieke gebruikseisen van de onderneming. Het gaat namelijk om een regulier distributiecentrum voor planten. Daardoor blijft het waardeverschil tussen inkoopmarkt en verkoopmarkt bestaan. Bovendien had de accountant bij de controle de kosten moeten corrigeren die werden gemaakt in verband met de verkoop.
Het College van Beroep voor het bedrijfsleven wijst op artikel 7 van het Besluit actuele waarde van 14 juni 2005 (Stb. 2005, 321). Volgens deze bepaling komt de vervangingswaarde in aanmerking bij een waardering tegen actuele waarde. Volgens artikel 2 van dit besluit wordt onder de vervangingswaarde het bedrag verstaan dat:
- nodig zou zijn om een ander actief te verkrijgen in de plaats van een actief dat in de bedrijfsuitoefening is of wordt gebruikt;
- voor de bedrijfsuitoefening een gelijke betekenis heeft in economisch opzicht.
Gezien de artikelen 2 en 7 van bovengenoemd besluit vindt het college het in dit geval geen onhoudbaar standpunt dat de vervangingswaarde van het bedrijfspand gelijk was aan de marktwaarde. Uit die artikelen volgt namelijk dat je de zogenoemde opbrengstwaarde alleen kunt hanteren als de rechtspersoon heeft besloten het actief te verkopen.
Verder was het bedrijfspand volgens de verkopers een regulier distributiecentrum voor planten, zodat er geen aanleiding bestond om uit te gaan van een andere waarde dan die van andere reguliere plantendistributiecentra. De verkopers hebben ook in hoger beroep niet voldoende concreet aangegeven in welk opzicht de waarde die de accountant hanteerde onjuist is.
Ad 3
Volgens de accountant waren de managementvergoedingen niet materieel, niet marktconform en niet conform artikel 2:381 van het Burgerlijk Wetboek, omdat:
- de managementovereenkomsten nooit op papier zijn gezet;
- daarom tussentijds opzegbaar waren;
- de hoogte van de vergoedingen gering was vergeleken bij de omzet van de onderneming;
- artikel 2:381 gezien de wetsgeschiedenis bedoeld is voor belangrijke verplichtingen als erfpacht, opstal, huur, koop op afbetaling dan wel andere bijzondere verplichtingen die naar aard of omvang van bijzondere betekenis zijn.
Gezien dit niet bestreden verweer hebben de verkopers deze beroepsgrond onvoldoende onderbouwd.
Ad 4
De accountant heeft uitgelegd dat de post voorzieningen betrekking had op drie werknemers. Eén van hen was langdurig ziek en voor hem of haar werd ander werk gezocht. Aan een andere werknemer was ontslag aangezegd, waardoor een betalingsverplichting was ontstaan. De voorziening voor de derde werknemer heeft accountant niet in detail beoordeeld, omdat die fors onder de materialiteitsgrens lag.
De stukken uit het controledossier laten zien dat de drie voorzieningen respectievelijk 97.500, 22.122 en 38.350 euro bedragen. Uit de stukken blijkt ook dat de accountant de materialiteit van de drie voorzieningen kon beoordelen. Hij heeft terecht gezegd dat de derde voorziening ad 38.350 euro niet materieel was, omdat je mag aannemen dat het bedrag niet zo hoog is dat het een economische beslissing van de verkopers als gebruiker van de jaarrekening(en) zou beïnvloeden.
Ad 5
De accountant heeft in het rapport onder het kopje ‘werkzaamheden’ geschreven dat hij zijn onderzoek heeft uitgevoerd in overeenstemming met Nederlands recht, waaronder Standaard 3000 Assurance-opdrachten anders dan opdrachten tot controle en beoordeling van historische financiële informatie. Daarmee verwijst hij globaal naar het toegepaste normenkader, maar geeft hij niet aan welke criteria hij in dit geval specifiek heeft toegepast.
De kopers hebben gelijk dat het rapport op dit punt gebrekkig is en dat het rapport daardoor niet voldoet aan NVCOS 3000 randnummer 49 onder d. Dat de accountant de toegepaste criteria te summier heeft vermeld, hoeft echter niet per se te leiden tot gegrondverklaring van het klachtonderdeel, gezien de beperkte reikwijdte van de opdracht en het feitelijke karakter daarvan.
Maatregel
Geen.