Halal-lening terecht niet gemeld, maar identificatie te slordig
Een registeraccountant vond drie zakelijke leningen door familieleden van zijn cliënten terecht niet ongebruikelijk en hoefde deze daarom niet te melden. Bij de identificatie van twee relaties heeft hij echter – vermoedelijk onbewust – gerommeld met de datum van de stukken.
Accountantskamer
- Zaaknummers:
- 16/6 Wtra AK
- Datum uitspraak:
- 22 juli 2016
- Oordeel:
- deels gegrond
- Maatregel:
- waarschuwing
- Status:
- deels vernietigd, CBb 7 februari 2018, 16/766
- Vindplaats:
- ECLI:NL:TACAKN:2016:54, Samenvatting CBb-uitspraak
Lex van Almelo
Belangrijkste feiten
Nadat het accountants- en belastingadvieskantoor, waarvan hij mede-eigenaar is, in 2007 wordt verkocht, begint een registeraccountant een nieuw accountantskantoor. Hij neemt ongeveer zestig oude cliënten mee onder wie twee broers en hun vennootschappen. Twee andere partners van het verkochte kantoor zetten een nieuw boekhoud- annex administratiekantoor op en werken samen met de accountant.
Als de broers een nieuwe onderneming willen opzetten, beschrijft de accountant de business case om een financieringsaanvraag van vier ton te onderbouwen. De accountant weet dat een zwager anderhalve ton zal uitlenen. De broers doen wel vaker zaken met deze zwager en de accountant heeft een goede indruk van de man. Ook twee andere familieleden lenen geld uit aan de broers.
Het Bureau Financieel Toezicht (BFT) komt in maart 2014 langs voor een periodiek onderzoek naar de naleving van de Wwft. Het BFT vraagt de accountant een aantal stukken te kopiëren uit twee onderzochte dossiers. Een dag later stuurt de accountant op verzoek van het BFT alsnog kopieën van het identiteitsbewijs en het rijbewijs van de broers, met als verificatiedatum 31 januari 2010.
Het BFT plaatst vraagtekens bij de in totaal 250 duizend euro die de broers via een tussenrekening van de bank hebben ontvangen uit het buitenland. Volgens het BFT ontbreken een leningsovereenkomst, zekerheden, een renteverplichting en een regeling voor het geval er niet wordt terugbetaald. Hoewel de drie geldverstrekkers geen vergoeding ontvangen voor hun leningen lopen zij wel debiteuren- en valutarisico’s.
Om het cliëntenonderzoek en de meldplicht te kunnen beoordelen, wil het BFT informatie ontvangen die de accountant over de drie geldverstrekkers en de leningen die zij hebben verstrekt. Of de accountant moet bevestigen dat hij alle informatie hierover heeft verstrekt.
De accountant laat in een reactie weten dat familieleden van de aandeelhouders voor financiering hebben gezorgd, mede omdat de Nederlandse banken de geldkraan voor het mkb in 2011/2012 vrijwel hebben dichtgedraaid. De broers zijn van oorsprong buitenlands en praktiserend islamiet. Het vragen van rente op uitgeleend geld is in deze kringen ‘haram’ dus wordt met andere woorden als ongewenst beschouwd. Daarom mijdt men bij voorkeur rentevragende banken en zorgt men in familieverband voor financiering. De familieband geldt hierbij als beste zekerheidsstelling.
De accountant stuurt het BFT documentatie verder waaruit blijkt dat:
- twee geldverstrekkers ook handelen in gebruikte kleding;
- de broers inmiddels 165 duizend euro hebben afgelost.
Het BFT dient een klacht tegen de accountant in.
Klacht
De accountant heeft:
- onvoldoende onderzocht wat de herkomst is van de middelen die de onderneming van de broers gebruikt, dus onvoldoende cliëntenonderzoek gedaan en daarmee (artikel 3 lid 2 sub d van) de Wwft overtreden;
- de leningen van in totaal 245.420 euro niet aangemerkt en niet gemeld als ongebruikelijke transacties;
- de identiteit van zijn cliënten, van de vertegenwoordigers en ubo’s van de bv en een vastgoed-bv niet geverifieerd voordat hij zijn diensten ging verlenen;
- bewust informatie verstrekt die niet overeenkwam met de informatie die ten tijde van het onderzoek in het dossier zat.
- niet professioneel en niet “eerlijk en oprecht” opgetreden door het antedateren en manipuleren van stukken om de identiteit van de broers te verifiëren.
Oordeel
Alleen klachtonderdeel 5 is gegrond.
Ad 1 en 2
De accountant heeft de zakelijke en familiebanden geschetst en uitgelegd dat:
- het binnen deze gemeenschap volstrekt normaal is dat familieleden elkaar helpen zonder dat daar een direct aanwijsbare tegenprestatie tegenover staat;
- het islamitische geloof het vragen van rente verbiedt;
- de leningen volgens een betalingstoezegging binnen twee jaar zouden worden terugbetaald.
Om verschillende redenen is hij niet nagegaan waar de betalingen van twee familieleden precies vandaan kwamen en heeft hij niet geverifieerd of beide heren op dat moment inderdaad woonden in het land waar het geld vandaan kwam, want:
- door de werkzaamheden die hij en het boekhoud/administratiekantoor uitvoerden had hij goed zicht op het financiële reilen en zeilen van de broers en hun vennootschappen;
- de broers en hun vennootschappen hadden in de loop der jaren een onveranderd laag risicoprofiel;
- de accountant wist dat de leningen gebruikt zouden worden voor een solide business case die geen enkele argwaan hoefde te wekken én waarbij hij alle betrokkenen ook zelf kende;
- de accountant wist dat het in de cultuur van de cliënten en hun relaties volstrekt gebruikelijk is om elkaar in familieverband te helpen en zo nodig ook zakelijke leningen te verstrekken zonder dat daar direct een aanwijsbare tegenprestatie tegenover staat;
- de accountant wist dat het islamitische geloof verbiedt rente te berekenen;
- de accountant wist dat de bv 29.500 euro had uitgeleend aan één van de zwagers zonder rente en zekerheden;
- de leningen werden via de bank overgemaakt;
- de broers hebben op verzoek van de accountant zonder morren iets over de leningen op papier gezet;
- twee geldverstrekkers kregen geen direct of indirect belang in de onderneming of het aan te schaffen bedrijfspand;
- de bank had zoveel vertrouwen in de business case dat zij meer dan 70 procent van het benodigde bedrag financierde.
De derde lening – ter hoogte van een één ton – is volgens de accountant verstrekt door een broer van één van de zwagers. Het bedrag was nodig om een aanbetaling te kunnen doen voor de aankoop van een opslagloods en ter financiering van het werkkapitaal van de vennootschap. Het werkkapitaal is als rekening-courantkrediet verstrekt. Uit een betalingstoezegging blijkt dat ook deze lening binnen twee jaar zou worden terugbetaald. Net als bij de twee eerdere leningen zag de accountant geen aanleiding om deze transactie aan te merken als verdacht. Overigens is ultimo 2013 185.000 euro afgelost op de leningen.
Het BFT heeft de verklaringen van de accountant niet gemotiveerd bestreden. De Accountantskamer is het met het BFT eens dat er aanwijzingen waren voor ongebruikelijke transacties, die moesten worden gemeld bij FIU-NL, namelijk:
- het ontbreken van de adres- en woonplaatsgegevens van de geldverstrekkers in de leningdocumentatie;
- het niet stellen van zekerheden;
- het niet rekenen van rente;
- onbekendheid met de herkomst van de uitgeleende gelden;
- de mogelijkheid dat die gelden afkomstig zijn uit landen die op de high risk and non-cooperative jurisdictions-lijst van de Financial Action Task Force (FATF) stonden.
De Accountantskamer vindt echter dat de transacties niet zonder meer ongebruikelijk zijn, vanwege de factoren die de accountant beschrijft. Onder de specifieke omstandigheden van dit geval kon de accountant menen dat de leningen geen ongebruikelijk transacties waren. De accountant kende de betrokken partijen al jaren, wist dat zij regelmatig zaken met elkaar deden en dat een bv van de broers op haar beurt al eens een lening had verstrekt aan één van de zwagers. De accountant kon in redelijkheid concluderen dat bij het verstrekken van de leningen geen aanwijzingen waren voor witwassen of financiering van terrorisme. Dat er geen rente werd berekend was gezien de familieband en de islamitische cultuur inderdaad niet ongebruikelijk.
Daar komt bij dat twee geldschieters zelf gebaat leken te zijn bij het faciliteren van de nieuwe onderneming. Zij waren immers ook actief in de handel in tweedehands textiel met onder meer Afrika en Oost-Europa. Zij deden al lange tijd zaken met de broers en het optimaliseren van de productie bij de geldleners zou ook positieve gevolgen hebben voor de groothandels van de familie.
Al met al hoefde de accountant gezien de bijzondere omstandigheden van dit geval geen aanleiding te zien om de leningen als ongebruikelijke transacties te melden bij FIU-NL en nader cliëntonderzoek in te stellen.
Ad 3
De Accountantskamer is het met de accountant eens dat er geen verhoogd risicoprofiel was en hij dus vóór noch na 1 januari 2013 de identiteit van de broers als ubo’s van de vastgoed-bv moest verifiëren.
Ad 4
Gezien het gemotiveerde verweer van de accountant heeft het BFT onvoldoende onderbouwd dat het rijbewijs en identiteitskaart, die de accountant alsnog toestuurde tijdens het onderzoek niet in de dossiers van de cliënten zaten. Het is niet zeker dat de accountant opzettelijk andere identiteitsbewijzen heeft toegestuurd dan waarom het BFT vroeg.
Ad 5
Het BFT vond tijdens het onderzoek twee formulieren ‘Opdrachtaanvaarding/Formulier WWFT’, die de accountant beide had ondertekend op zondag 31 januari 2010. Als bijlage bij deze formulieren bevonden zich twee kopieën van rijbewijzen van beide broers, die de accountant op 31 januari 2010 heeft geverifieerd en geparafeerd en had genummerd met ‘Eig-5 b/c’ respectievelijk ‘Eig-5 c’.
Uit de kopieën blijkt dat het rijbewijs van de ene broer is uitgegeven op 23 februari 2010 en het rijbewijs van de andere op 26 oktober 2010. Deze identiteitsbewijzen kon de accountant volgens het BFT dus niet al op 31 januari 2010 hebben geverifieerd. De handgeschreven data op de kopieën van de identiteitsbewijzen en de formulieren ‘Opdrachtaanvaarding/ Formulier WWFT’ lijken volgens het BFT te zijn geantedateerd. De daadwerkelijke datum van verificatie is op de manier in ieder geval niet duidelijk.
De accountant zegt onder meer dat hij de broers al kende, omdat zij tot de zestig klanten hoorden die destijds meegingen naar zijn nieuwe kantoor. De accountant had het toen erg druk en heeft voor de identificatie geen aparte formulieren ingevuld, maar verwezen naar de andere dossiers. De stukken die het BFT heeft gezien bij het onderzoek zaten zeer waarschijnlijk niet in het dossier waar zij thuishoren. De accountant ontkent echter dat hij de toegestuurde stukken zelf heeft gefabriceerd of op de dag van het nagekomen BFT-verzoek alsnog bij zijn cliënt heeft opgevraagd. De accountant erkent dat hij slordig is geweest door niet exact de gevraagde kopie toe te sturen, maar heeft dat niet met opzet gedaan.
Voor de Accountantskamer staat vast dat de accountant de gewraakte stukken niet op 31 januari 2010 kan hebben getekend, aangezien de afgiftedata van de rijbewijzen van later datum zijn. Het is niet uitgesloten dat de accountant later heeft gezien dat de stukken niet getekend waren en dat hij het dossier heeft gedateerd op de dag dat hij het opmaakte, zonder erbij stil te staan of de gewraakte stukken er op de aanmaakdatum al waren.
Gezien alle omstandigheden van het geval denkt de Accountantskamer dat de accountant niet bewust heeft willen antedateren door de verklaring naderhand te tekenen. Maar deze werkwijze moet op zijn minst worden gekwalificeerd als “een slordigheid”, zodat de accountant onzorgvuldig heeft gehandeld.
Maatregel
Waarschuwing. Een accountant moet bij de samenstelling van zijn cliëntendossiers zeer zorgvuldig zijn.
Annotatie Lex van Almelo
Dit is het eerste halal-vonnis van de Accountantskamer. Net als de accountant treedt de tuchtrechter islamitische financieringspraktijken met open vizier tegemoet. Beiden laten zien dat je de gebruikelijkheid van transacties subjectief moet beoordelen met oog voor alle omstandigheden van het geval. In dit geval heeft de accountant kunnen aantonen dat de leningen niet ongebruikelijk waren.
Misschien heeft het BFT dat ook wel gezien, maar wilde de toezichthouder een duidelijke uitspraak van de tuchtrechter. De Accountantskamer heeft duidelijk onderstreept dat er inderdaad ongebruikelijke kanten zitten aan de gewraakte leningen, omdat:
- de adres- en woonplaatsgegevens van de geldverstrekkers in de leningdocumentatie ontbreken;
- er geen zekerheden zijn gesteld;
- er geen rente in rekening wordt gebracht;
- de herkomst van de uitgeleende gelden niet bekend is;
- deze gelden wellicht afkomstig zijn uit landen die op de high risk and non-cooperative jurisdictions-lijst van de FATF stonden/staan.
Normaal gesproken ruikt dat misschien naar witwassen of zelfs terrorismefinanciering. Maar een transactie met ongebruikelijke trekken is nog geen ongebruikelijke transactie. In de islamitische cultuur helpen familieleden elkaar nu eenmaal financieel en is rente berekenen verboden. Ook zekerheden stellen is feitelijk haram, omdat de familieband de beste zekerheid is. De betalingen liepen in dit geval niet via het ondergrondse hawallah-systeem, maar via een westerse bankrekening. Er valt dus weinig aan te merken op deze islamitische crowdfunding. Onder de gegeven omstandigheden kon de accountant menen dat de leningen geen ongebruikelijk transacties waren.
De accountant heeft met zijn uitgebreide verweer gezorgd voor boeiende jurisprudentie, die een aanslag vormt op de afvinkmentaliteit van accountants en toezichthouders. Een accountant moet bij de samenstelling van zijn cliëntendossiers echter wel zeer zorgvuldig zijn en dus niet rommelen met een verificatiedatum. De Accountantskamer legt terecht de vinger op deze formaliteit. Wie alleen de feiten kent die in het vonnis staan, kan zich wellicht voorstellen dat hiervoor geen maatregel was opgelegd.
De accountant heeft gedocumenteerd aangetoond dat er ook andere gebruiken zijn in de zakenwereld en dat de blik van het BFT in dit geval te eng was. Hem waarschuwen voor een slordigheid, waarvoor hij een verklaring biedt en excuses maakt, oogt zwaar. Maar misschien is het de troostprijs voor het BFT.