Contante transacties beleggingsfonds niet onderzocht noch gemeld
Een registeraccountant van een beleggingsfonds stuit op grote contante stortingen en betalingen zonder kasadministratie, maar geeft zonder nader onderzoek samenstellingsverklaringen af en meldt de ongebruikelijke transacties niet.
Accountantskamer
- Zaaknummers:
- 15/1928 Wtra AK
- Datum uitspraak:
- 11 april 2016
- Oordeel:
- deels gegrond
- Maatregel:
- berisping
- Status:
- definitief
- Vindplaats:
- ECLI:NL:TACAKN:2016:29
Lex van Almelo
Belangrijkste feiten
Een registeraccountant stelt vanaf 2005 de jaarrekeningen samen van een vastgoedbeleggingsfonds en geeft daarbij samenstellingsverklaringen af. Het fonds is in handen van één dga en heeft volgens de AFM geen vergunning nodig, omdat er minder dan honderd beleggers zijn en de inleg steeds boven de vijftig mille uitgaat.
De dga is ook oprichter/directeur van een assurantiekantoor, dat als agent optreedt voor een bank. De bank wil de beleggingsactviteiten niet via haar rekeningen laten lopen. Het kantoor van de accountant opent een speciale derdengeldrekening voor het fonds en laat de gelden daarop storten.
Bij gebrek aan voldoende gegevens publiceert en deponeert het fonds over de boekjaren 2006 tot en met 2009 slechts voorlopige jaarstukken bij de Kamer van Koophandel.
Als begin 2010 blijkt dat een dividendovereenkomst met een belegger is geprint op briefpapier van de bank en dat in dat contract het depositogarantiestelsel van toepassing is verklaard, meldt de accountant dat bij de AFM. Er volgen onderzoeken van de AFM en DNB. De accountant vraagt dezelfde informatie op als deze toezichthouders en stelt vast dat:
- er door de jaren heen verschillen waren met de posities in de financiële administraties;
- er contracten in contanten waren volgestort;
- dividenden soms contant werden uitbetaald.
Op basis van de verstrekte informatie verwerkt hij de stortingen, de opnamen en de dividendbetalingen in een ‘beleggerssubadministratie’, waarin hij onderscheid maakt tussen mutaties per bank en mutaties per kas. Voor de mutaties per kas gebruikt hij de kwitanties die waren opgeborgen bij de beleggingscontracten. Zo herleidt hij de balansposities voor de desbetreffende jaren en berekent deze opnieuw. Hij voltooit de jaarrekeningen over 2007 tot en met 2009, die daarna worden vastgesteld en gedeponeerd. Het fonds gebruikt de rekening van het accountantskantoor niet meer vanaf november 2011.
Volgens de toezichthouders hield en houdt het fonds zich aan de Wet op het financieel toezicht. De accountant concludeert dat hij zijn samenstellingsopdracht voor het boekjaar 2010 kan continueren. Op basis van informatie die hij van de dga krijgt stelt hij de jaarrekening 2010 samen.
De dga overlijdt op 4 oktober 2012. Kort vóór zijn overlijden zijn er diverse mutaties geweest. De nieuwe fondsdirecteur doorzoekt de kantoorlocaties en vindt contracten die de dga voor iedereen verborgen had gehouden. Deze contracten hadden niet geleid tot een zichtbare geldstroom en het was onduidelijk of er geld was ingelegd, hoeveel en waarvoor dat dan was gebruikt. De accountant meldt deze feiten aan de AFM en DNB en geeft in december 2013 zijn opdracht terug.
De curator van het inmiddels failliete fonds dient een klacht in tegen de accountant.
Klacht
De accountant heeft:
1a) de beleggersadministratie ten onrechte niet eerder onderzocht;
1b) toegestaan dat de rekening van zijn kantoor werd gebruikt om gelden voor het fonds op te storten;
1c) een onjuiste brief geschreven aan een belegger;
1d) geld geleend van het fonds;
2) niet zelfstandig een MOT/Wwft-melding gedaan;
3) ondanks de aanwijzingen voor fraude en/of onwettig handelen geen nader onderzoek ingesteld.
Oordeel
De klachtonderdelen 1 b, 2 en 3 zijn gegrond.
Lening en gebruik kantoorrekening
De Accountantskamer heeft er forse bedenkingen bij dat een accountant geld leent van een cliënt en zijn kantoorrekening laat gebruiken om regelmatig ingelegde gelden op te laten storten. Maar er is geen rechtsregel en dus ook geen gedrags- en/of beroepsregel die dit categorisch verbiedt. Het aangaan van een lening bij een cliënt is wèl een forse bedreiging voor de objectiviteit. Het openen van een derdengeldrekening voor het storten van gelden door investeerders in het fonds kan een bedreiging vormen voor de naleving van het integriteits- of professionaliteitsbeginsel.
De lening van zeventig mille is schriftelijk vastgelegd op 16 augustus 2010, heeft een looptijd van tien jaar met een rente van 6,75 procent per jaar, zonder aflossingsverplichting. Als zekerheid is een pandrecht gevestigd op de klantenportefeuille van het toenmalige accountantskantoor. Volgens zijn dossier is de lening noodzakelijk wegens een echtscheiding, maar wel zakelijk en aangegaan onder “zakelijke condities”. De accountant had het bedrag ook van een familielid kunnen lenen, maar wilde dat “om verschillende redenen niet”, terwijl geld lenen bij de bank die hij had benaderd “wat tijd” in beslag zou nemen.
Het accountantskantoor was volgens het dossier qua omzet op jaarbasis niet afhankelijk van het fonds en de accountant had een familielid die borg stond, zodat hij de lening van het fonds zo nodig direct kan aflossen. Verder schreef de accountant in het dossier dat zijn kantoor een goede debiteur was en dus voldoende zekerheid kon bieden, dat “de naam van het kantoor bij niemand in beeld komt” en dat er een louter zakelijke relatie tussen hem en het fonds bestond. Omdat de jaarstukken van het fonds door verschillende mensen worden samengesteld, is volgens de accountant geborgd dat deze lening net zo wordt behandeld als de andere. Over het openen van een derdengeldrekening als ontvangstadres had de accountant genoteerd dat hij daardoor “extra controle” kon uitoefenen.
Gezien deze afspraken heeft de accountant volgens de Accountantskamer afdoende waarborgen getroffen om te voorkomen dat zijn professioneel of zakelijk oordeel werd aangetast door ongepaste beïnvloeding door zijn cliënt en de bedreiging voor de naleving van het objectiviteitsbeginsel teruggebracht tot een aanvaardbaar niveau.
Daar staat tegenover dat de accountant het gebruik van de derdengeldrekening had moeten stoppen toen hij zijn opdracht teruggaf.
Onjuiste brief
Namens het fonds en de dga in privé heeft de accountant een belegger gesommeerd ruim tweeënhalf miljoen euro te betalen. Uit de administratie van het fonds noch uit ib-aangiftes die de accountant verzorgde voor de dga blijkt het bestaan van die vorderingen echter niet. De curator heeft echter niet aannemelijk gemaakt dat de brief onjuist is, gezien het verweer van de accountant:
- dat hij de brief ook heeft verzonden uit naam van de dga;
- in de brief overdrachten van vorderingen (cessies) heeft beschreven;
- de vordering op verzoek van het fonds en de dga – zoals gebruikelijk - zo ruim mogelijk heeft omschreven;
- zich niet heeft uitgelaten over de juridische haalbaarheid van de verschillende vorderingen.
Nader onderzoek
Op de zitting bij de Accountantskamer heeft de accountant gezegd dat de correcties in de jaarrekeningen (voornamelijk) voortkomen uit een reconstructie van de beleggersadministratie en de kastransacties. De accountant heeft de reconstructie naar eigen zeggen in of rond oktober 2010 uitgevoerd aan de hand van de dividendovereenkomsten en kaskwitanties die toen alsnog boven water kwamen.
Bij zijn verweerschrift heeft de accountant een ‘beleggerssubadministratie’ gevoegd die de reconstructie zou weergeven. Desgevraagd antwoordde de accountant dat het fonds zelf geen primaire beleggersadministratie bijhield en dat een kasregistratie ontbrak. Uit de ‘beleggerssubadministratie’ blijkt dat een groot deel van de ontvangsten, aflossingen en ‘dividendbetalingen’ contant verliep, waarbij het ging om bedragen van enige duizenden tot enkele honderdduizenden euro’s.
Nadat begin 2010 dividendovereenkomsten op briefpapier van de bank waren opgedoken, waarvan sommige de bank als contractspartner vermeldden, waren er in of rond oktober 2010 opnieuw serieuze aanwijzingen voor fraude of onwettig handelen. Het omvangrijke kasverkeer, waarop hij stuitte bij de reconstructie, had aanleiding moeten zijn om nader onderzoek te doen en de interne beheersing te toetsen. De accountant zou dan hebben vastgesteld dat de interne beheersing zeer belangrijke lacunes vertoonde.
Dat er totaal geen functiescheiding was en een primaire beleggersadministratie en een kasadministratie ontbraken, had tot de conclusie moeten leiden dat hij op geen enkele wijze kon vaststellen dat de reconstructie een volledig beeld gaf van de transacties met beleggers. Zonder kasadministratie konden de herleide kassaldi immers niet worden geverifieerd aan de hand van het kasgeld dat destijds feitelijk aanwezig was en ook niet worden getoetst aan een primaire registratie van kasmutaties. De volledigheid van de reconstructie was daardoor geheel afhankelijk van de kwitanties en andere documenten die de leiding van het fonds alsnog gaf.
Vanwege de bevindingen bij de reconstructie had de accountant eind 2010 al zijn samenstellingsopdracht moeten teruggeven. Door toch de jaarrekeningen over 2007 en volgende jaren samen te stellen en daarbij samenstellingsverklaringen af te geven, heeft de accountant in strijd met gehandeld met (paragraaf 16 van) de NVCOS 4410 en met NVCOS 240 en 250. In het verlengde daarvan heeft hij het deskundigheids- en zorgvuldigheidsbeginsel geschonden.
Dat de accountant de beleggersadministratie eerder had moeten onderzoeken, heeft de curator echter niet aannemelijk gemaakt.
Meldplicht
De Accountantskamer vindt in tegenstelling tot de accountant dat hij wel degelijk zelf een Wwft-melding had moeten doen. In zijn dossier verwijst de accountant weliswaar naar de Richtsnoeren voor de interpretatie van de Wwft voor belastingadviseurs en accountants van 15 november 2008. Maar daarin staat niet dat een accountant niet hoeft te melden in een situatie als deze.
De accountant heeft niet aangetoond dat medewerkers van het assurantiekantoor meldingsprocedures in gang hadden gezet. Het is ook ongeloofwaardig dat het assurantiekantoor Wwft-meldingen zou doen over transacties die niet over haar boeken zijn gelopen en waarvan geen kasregistratie aanwezig was. Dat er veertien dividendovereenkomsten opdoken op briefpapier van de bank is een subjectieve meldingsindicator. De accountant heeft zich niet gehouden aan de regels en in strijd gehandeld met het professionaliteitsbeginsel.
Maatregel
Berisping. De accountant wist dat beleggers betrekkelijk grote bedragen aan het fonds hadden toevertrouwd, terwijl daarvan geen behoorlijke administratie werd bijgehouden. Hij had daarom in 2010 zonder diepgaander onderzoek nooit samenstellingsverklaringen mogen afgeven bij de jaarrekeningen 2007 tot en met 2010.