Tuchtrecht

Huisaccountant definitief te laat aangeklaagd

Een oud-directeur wist ruim drie jaar vóór het indienen van de klacht al genoeg om te vermoeden dat de accountant (wellicht) tuchtrechtelijk verwijtbaar had gehandeld en heeft zijn klacht dus te laat ingediend.

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Zaaknummers:
AWB 13/792
Datum uitspraak:
25 juni 2015
Oordeel:
beroep ongegrond, klacht niet-ontvankelijk
Maatregel:
geen
Status:
definitief
Vindplaats:
ECLI:NL:CBB:2015:204

Lex van Almelo

Belangrijkste feiten

Een registeraccountant stelt een onderzoek in naar de rekening-courantverhoudingen van een bv, twee dochter-bv’s en enkele betrokken partijen. De accountant concludeert dat de vrouw van de oud-directeur 56.947,44 euro moet betalen aan één van de vennootschappen.

De oud-directeur en zijn echtgenote bespreken het rapport met een fiscaal adviseur. Na een serie reacties vult de accountant het rapport aan.

In een civiele procedure tussen één van de vennootschappen en de oud-directeur beslist de Rechtbank Utrecht (nu Midden-Nederland) dat de oud-directeur nog 49.386,20 euro moet betalen aan die ene vennootschap. Eén van de volle dochters van die vennootschap moet de oud-directeur nog 60.449,35 euro betalen. Deze uitspraak is definitief.

De oud-directeur dient een klacht tegen de accountant in bij de Accountantskamer, die de klacht niet-ontvankelijk verklaart omdat die te laat is ingediend. De oud-directeur gaat in hoger beroep.

Beroepsgronden

De Accountantskamer heeft de klacht ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard, omdat de oud-directeur pas na het verstrijken van de driejaarstermijn wist dat het optreden van de accountant klachtwaardig was. De accountant heeft namelijk:

  • in de civiele procedure een schikking gedwarsboomd door in zijn brief van 11 april 2011 onverwachts een andere systematiek toe te passen die verwarring zaaide en in het nadeel was van oud-directeur;
  • toch de beschikking gehad over de complete boekhouding – zo bleek in oktober 2011 – terwijl hij dit eerder steeds heeft ontkend;
  • een bepalende rol gespeeld in de civiele procedure en uitlatingen gedaan zonder deugdelijke grondslag, zo bleek uit het vonnis van de Rechtbank Utrecht van 18 januari 2012.

Oordeel

Het beroep is ongegrond. Het college zet zijn uitspraken over de klachttermijn nog eens op een rij.

In 2012 heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven al gezegd dat je op grond van de parlementaire geschiedenis van de Wet tuchtrechtspraak accountants niet kunt zeggen dat de verjaringstermijn van drie jaar pas begint te lopen als de klager (een beetje) beseft dat het handelen of nalaten van de accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar is.

Het college heeft later dat jaar bepaald dat die termijn pas gaat lopen als de klager “objectief gezien, gelet op de voor hem beschikbare informatie, op de hoogte is van het feitelijk handelen of nalaten van de betrokken accountant dat de grond vormt voor het indienen van zijn klacht”. De term ‘constatering’ (uit artikel 22, eerste lid, Wtra) moet in dat licht worden uitgelegd.

In 2013 heeft het college nader bepaald dat je in veel gevallen al kunt zeggen dat het handelen of nalaten wordt geconstateerd vóórdat de klager beschikt over alle informatie die noodzakelijk is om een klacht aan de tuchtrechter te kunnen voorleggen. De driejaarstermijn gaat lopen als de klager feiten constateert op grond waarvan hij redelijkerwijs kan vermoeden dat de accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

In 2014 heeft het college hieraan toegevoegd dat de klager na het constateren toch maar drie jaar de tijd heeft om een klacht in te dienen, ook als hij de klacht pas kan concretiseren of onderbouwen nadat het vermoeden is ontstaan.

Dit is anders als bij nader onderzoek andere feiten naar boven komen, waarop de klager "een nieuw zelfstandig ander vermoeden" kan baseren dat de accountant een scheve schaats heeft gereden. Dan begint de klachttermijn van drie jaar te lopen op het moment waarop de klager de feiten constateert die ten grondslag liggen aan dat nieuwe vermoeden.

In dit geval is het klaagschrift op 9 november 2012 bij de Accountantskamer binnengekomen. Het college gaat daarom na of:

  • de klager al vóór 9 november 2009 zulke feiten heeft geconstateerd dat hij redelijkerwijs kon vermoeden dat de accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld;
  • de klacht waartegen hoger beroep is ingesteld dat vermoeden (nader) concretiseert.

Volgens het college wist de klager al in 2008 door het rapport van 25 maart 2008 en de brief van 25 juni 2008 genoeg om daarop een tuchtklacht te baseren. De Accountantskamer heeft gemotiveerd waarom de klager al in 2008 - en niet pas in 2011 - beschikte over de relevante informatie. Zelfs al zou je het in hoger beroep met de klager eens zijn dat hij pas op grond van gedragingen van de accountant in 2010 en 2011 ten volle het klachtwaardige van diens handelen en/of nalaten in 2008 is gaan beseffen, staat vast dat hij al ruim vóór november 2009 genoeg wist om tuchtrechtelijke verwijtbaarheid te vermoeden.

De Accountantskamer heeft de klacht dus terecht niet-ontvankelijk verklaard.

Maatregel

Geen.

reacties

Reageren op een artikel kan tot drie maanden na plaatsing. Reageren op dit artikel is daarom niet meer mogelijk.

Aanmelden nieuwsbrief

Ontvang elke werkdag (maandag t/m vrijdag) de laatste nieuwsberichten, opinies en artikelen in uw mailbox.

Bent u NBA-lid? Dan kunt u zich ook aanmelden via uw ledenprofiel op MijnNBA.nl.