Tuchtrecht

VEB echt te laat met klacht tegen Deloitte-bestuur

De VEB was inderdaad te laat met haar klacht over oneerlijkheid van het bestuur van Deloitte, zegt het College van Beroep voor het bedrijfsleven.

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Zaaknummers:
AWB 13/489
Datum uitspraak:
24 februari 2015
Oordeel:
beroep ongegrond, klacht ongegrond / niet-ontvankelijk
Maatregel:
geen
Status:
definitief
Vindplaats:
ECLI:NL:CBB:2015:57

Lex van Almelo

Belangrijkste feiten

In september 2008 bevestigde het College van Beroep voor het bedrijfsleven de berisping die de Raad van Tucht had opgelegd aan de groepsaccountant van Ahold. Deze was ernstig tekort geschoten bij de controlewerkzaamheden en had ten onrechte een goedkeurende verklaring afgegeven bij de jaarrekeningen over 2000 en 2001. De accountant was toentertijd verbonden aan de Maatschap Deloitte & Touche Accountants.

In 2004 is de Maatschap Deloitte & Touche Accountants opgegaan in Deloitte Accountants BV. Begin 2008 hebben het bestuur van de bv en de Vereniging van Effectenbezitters (VEB) een afspraak met elkaar gemaakt over de mogelijkheden een claim in te dienen namens de gedupeerde Ahold-aandeelhouders. Zij kwamen overeen dat de kwestie pas vier weken na de definitieve uitspraak over de tuchtrechtelijke verwijtbaarheid zou verjaren.

In februari 2008 dagvaardt SOBI namens 275 Ahold-aandeelhouders Deloitte Accountants bv in plaats van de maatschap.

Begin 2011 schrijft de VEB het bestuur van Deloitte Accountants BV dat het haar niet duidelijk is of de vordering op de maatschap is overgegaan op de bv. Het bestuur antwoordt een maand later dat het bij de oprichting van de bv niet de bedoeling was de schulden van de maatschap over te nemen.

Begin 2012 wordt het de VEB door een procedurestuk van Deloitte duidelijk dat de SOBI de verkeerde partij heeft gedagvaard. De VEB begint daarom een nieuwe procedure tegen de maatschap en de 140 maten. Verder dient de vereniging een klacht in bij de Accountantskamer tegen drie bestuurders van Deloitte Accountants bv bij de Accountantskamer.

De Accountantskamer verklaart een deel van de klacht niet-ontvankelijk en de rest ongegrond. De klacht is namelijk grotendeels te laat ingediend. Uit de correspondentie van de VEB met de jurist van Deloitte Accountants bv blijkt dat de VEB al begin 2008 op de hoogte was van het gewraakte handelen van de bestuurders.

De klacht dat de bestuurders VEB tegen de verkeerde entiteit hebben laten procederen is ongegrond. De Accountantskamer wijst op de vaste jurisprudentie dat de civielrechtelijke opstelling van een accountant alleen tot een tuchtrechtelijk verwijt kan leiden als de accountant bijvoorbeeld bewust en te kwader trouw een onjuist of misleidend standpunt heeft ingenomen dat een redelijk goed geïnformeerde derde kan opvatten als schadelijk voor de goede naam van het accountantsberoep.

De bestuurders vinden dat zij de VEB niet ongevraagd hoefden te waarschuwen dat zij fout zat. De VEB heeft dat verweer onvoldoende betwist.

De VEB gaat in hoger beroep.

Beroepsgronden

De Accountantskamer heeft ten onrechte:

  1. gezegd dat de verjaringstermijn begon te lopen in februari 2008, maar de VEB besefte het mogelijk tuchtrechtelijk verwijtbare karakter van het bestuursoptreden pas door de brief van 9 maart 2011;
  2. niets gezegd over de stelling dat de verjaringstermijn moet worden genegeerd uit een oogpunt van redelijkheid en billijkheid;
  3. gezegd dat het bij de misleidende houding in de civiele procedure gaat om het innemen van een civielrechtelijk standpunt en dat het de VEB volstrekt duidelijk had moeten zijn dat de vordering niet was overgenomen door de bv;
  4. het standpunt van de VEB genegeerd dat haar klachten tegen twee van de accountants niet zijn verjaard, omdat de VEB pas in het verweerschrift van 19 september 2012 de bevestiging kreeg dat zij daadwerkelijk betrokken waren bij de misleiding;
  5. de niet-verjaarde klachtonderdelen niet beoordeeld, waaronder het verwijt dat de accountants onjuiste antwoorden hebben gegeven over het voortbestaan van de maatschap;
  6. de klacht onvolledig samengevat.

Oordeel

Het beroep is ongegrond.

Ad 1

Het college geeft aan de hand van enkele uitspraken aan waarom de VEB echt te laat was met haar klacht.

Volgens AWB 10/1299 gaat de verjaringstermijn niet pas lopen als de klager (enigszins) beseft dat het handelen of nalaten van de accountant wellicht tuchtrechtelijk verwijtbaar is.

Volgens AWB 10/428 gaat die termijn pas in als de klager objectief gezien, gelet op de voor hem beschikbare informatie, op de hoogte is van de feiten waarop hij de klacht baseert.

Volgens AWB 11/624 kan de klager die feiten soms ook al constateren voordat hij beschikt over alle informatie die noodzakelijk is om een klacht aan de tuchtrechter te kunnen voorleggen. Het gaat om het constateren van feiten op grond waarvan je redelijkerwijs kunt vermoeden dat de accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

Volgens AWB 13/66 en AWB 13/71 heeft de klager na het constateren van de desbetreffende feiten toch maar drie jaar de tijd om een klacht in te dienen, ook als hij de klacht pas kan concretiseren of onderbouwen nadat het vermoeden is ontstaan. Als bij nader onderzoek andere feiten naar boven komen, waarop de klager "een nieuw zelfstandig ander vermoeden" kan baseren dat de accountant een scheve schaats heeft gereden, begint de klachttermijn van drie jaar te lopen op het moment waarop de klager de andere feiten constateert.

In dit geval komt het erop neer dat de klager de feiten niet vóór 27 juni 2009 moet hebben kunnen constateren. Omdat de VEB de onduidelijkheid over de juiste rechtspersoon al begin 2008 signaleerde, was de vereniging dus inderdaad te laat met een groot deel van de klacht.

Ad 2

De Accountantskamer heeft inderdaad geen motivering gewijd aan de genoemde stellingen. Maar de Wtra biedt de tuchtrechter geen ruimte om een te laat ingediende klacht toch ontvankelijk te verklaren op grond van de redelijkheid en billijkheid dan wel een belangenafweging. Ook al heeft een andere klager dezelfde klacht(en) wel kunnen indienen en is de Accountantskamer wel bevoegd om te beslissen dat de behandeling van een klacht wordt voortgezet.

Ad 3

Het college vindt niet dat de accountants zich tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gedragen door in de civiele procedure pas na drie jaar te melden dat de verkeerde partij was gedagvaard. In AWB 10/849 zegt het college dat een accountant in een zakelijk conflict een verdedigbaar civielrechtelijk standpunt aan zijn wederpartij kenbaar mag maken. Dat geldt in beginsel ook voor de timing daarvan.

Er zijn geen bijzondere omstandigheden waardoor de accountant zich hier anders hadden moeten opstellen met het oog op de integriteit en professionaliteit. Uit het tussenvonnis van de rechtbank, waarnaar de VEB verwijst, kun je niet opmaken dat de accountants bewust en te kwader trouw hebben gehandeld. Uit dat tussenvonnis blijkt juist dat het voor de VEB volstrekt duidelijk had moeten zijn dat de bv de vordering op de maatschap niet had overgenomen en dat Deloitte de beleggers daarom niet onrechtmatig heeft misleid.

Ad 4

Onder 1 is al duidelijk geworden dat de VEB in februari 2008 genoeg feiten had geconstateerd voor een klacht. De VEB ziet in het verweerschrift van 19 september 2012 een feitelijke bevestiging dat het bestuur misleidend heeft gehandeld.

Volgens het college is dat verweerschrift een onderbouwing van de eerdere constatering. De Accountantskamer hoefde bij de beoordeling van de ontvankelijkheid geen onderscheid te maken tussen de beklaagden.

Ad 5

De klacht komt er in de kern op neer dat de accountants de VEB zouden hebben misleid door de indruk te wekken dat de vordering wel degelijk was overgedragen van de maatschap aan de bv. De VEB heeft op zitting bij de Accountantskamer verklaard dat de bv  “begin 2008 precies wist hoe de vork in de steel zat” en misleidend heeft gehandeld tegenover de VEB. De VEB heeft daarna uiteengezet waarom de accountants onjuiste antwoorden hebben gegeven over het voortbestaan van de maatschap.

Gezien deze opmerkingen kon en mocht de Accountantskamer het verwijt over de onjuiste antwoorden opvatten als een onderbouwing of bevestiging van de eerder geuite klacht over de misleiding en niet hoefde dat te zien als een apart klachtonderdeel.

Ad 6

Het college vindt – wijzend op de punten 4 en 5  - niet dat de Accountantskamer de klacht onvolledig heeft weergegeven en de klacht op verkeerde dan wel onvolledig wijze heeft beoordeeld.

Maatregel

Geen.

reacties

Reageren op een artikel kan tot drie maanden na plaatsing. Reageren op dit artikel is daarom niet meer mogelijk.

Aanmelden nieuwsbrief

Ontvang elke werkdag (maandag t/m vrijdag) de laatste nieuwsberichten, opinies en artikelen in uw mailbox.

Bent u NBA-lid? Dan kunt u zich ook aanmelden via uw ledenprofiel op MijnNBA.nl.