Vaktechnisch onderzoeker laat zich meeslepen in conflict
Een RA, die als vaktechnisch expert wordt ingehuurd, heeft zich bij een onderzoek naar betalingen onvoldoende objectief opgesteld en zich onprofessioneel gedragen tegenover een AA en is daarvoor terecht berispt.
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Zaaknummers:
- AWB 13/568 en 13/696
- Datum uitspraak:
- 12 januari 2015
- Oordeel:
- beroep accountant deels gegrond, klacht grotendeels gegrond
- Maatregel:
- berisping
- Status:
- definitief
- Vindplaats:
- ECLI:NL:CBB:2015:10
Lex van Almelo
Belangrijkste feiten
Een mechanisch en een hydraulisch baggeraar houden ieder de helft van de aandelen in de holding van een baggerbedrijf. De onderneming van de mechanisch baggeraar stuurt rekeningen voor werkzaamheden naar de werkmaatschappij van de hydraulisch baggeraar. Uit een steekproef van de huisaccountant - een accountant-administratieconsulent - komt naar voren dat de mechanisch baggeraar van 2006 tot en met 2011 bij negenentwintig projecten bijna 2,6 ton te veel in rekening heeft gebracht.
Een registeraccountant van een onafhankelijk eenmanskantoor voert een volledig boekenonderzoek uit vanaf boekjaar 2004 tot en met de eerste helft van 2012. Daaruit blijkt dat de mechanisch baggeraar in de eerste helft van 2012 in ieder geval 33 mille te veel heeft gedeclareerd en wellicht 85 mille.
De accountant van de mechanisch baggeraar vindt de RA niet onafhankelijk en hekelt diens kwalificaties over bijvoorbeeld de AO/IC in het rapport van bevindingen. De advocaat van de mechanisch baggeraar verzoekt de RA zijn opdracht terug te geven, maar deze weigert dat.
De mechanisch baggeraar dient een klacht in tegen de registeraccountant, die volgens hem:
I. voor het aanvaarden van de opdracht de bedreigingen van zijn objectiviteit niet tot een aanvaardbaar niveau heeft teruggebracht;
II. bij het aanvaarden van de opdracht gehandeld heeft in strijd met het fundamentele beginsel 'objectiviteit';
III. misslagen en omissies heeft begaan bij het formuleren en versturen van de opdrachtbevestiging en dus niet objectief, niet deskundig en niet zorgvuldig heeft gehandeld;
IV. in zijn rapport het geheimhoudingsbeginsel heeft geschonden;
V. met het verzenden van zijn brief van 13 december 2012 aan de accountant van de klager inbreuk heeft gemaakt op de vereiste 'integriteit', 'objectiviteit', 'deskundigheid en zorgvuldigheid' en geen gepaste maatregelen heeft getroffen om de belangentegenstelling het hoofd te bieden;
VI. met het verzenden van zijn brief van 18 december 2012 aan de accountant van de klager inbreuk heeft gemaakt op de fundamentele beginselen 'integriteit' en 'professioneel gedrag'.
De Accountantskamer verklaart de klacht grotendeels gegrond en legt de accountant een berisping op. Zowel de baggeraar als de accountant gaan tegen de uitspraak in beroep bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.
Beroepsgronden
De baggeraar vecht het ongegrond verklaarde klachtonderdeel I en het deels ongegrond verklaarde klachtonderdeel II aan en de accountant de gegrond verklaarde delen van de klacht.
Oordeel
Het beroep van de baggeraar is ongegrond. Het beroep van de accountant is alleen gegrond voor wat betreft klachtonderdeel II.
Ad I
Volgens de baggeraar had de RA zo veel contact met de huisaccountant dat zijn professionele of zakelijke oordeel kan zijn aangetast door eenzijdige informatie afkomstig van de AA en heeft hij zijn objectiviteit niet gewaarborgd. De RA had voordat hij opdracht aanvaardde openheid van zaken moeten geven over zijn relatie met de huisaccountant, vindt de baggeraar.
Voor het college staat vast dat de RA het kantoor van de huisaccountant in 2011 vaktechnisch heeft voorbereid op een kantoortoetsing door het College kwaliteitsonderzoek. In het kader van die begeleiding had de RA ook contact met de AA, die hem onder meer een probleem heeft voorgelegd met de jaarrekening 2011 van de baggeraar. Daarbij heeft de RA de accountant geadviseerd over de verwerking van een vordering die ter discussie stond.
Omdat beiden dus vaak en intensief contact hadden, vindt het college net als de Accountantskamer "dat het verkieslijk zou zijn geweest" als de RA vóór de opdrachtaanvaarding open was geweest over zijn eerdere contacten met de AA. Gezien de aard van het opgedragen onderzoek en de aard van zijn relatie met de huisaccountant kun je echter niet zeggen dat het tuchtrechtelijk verwijtbaar was dat hij niets heeft gezegd.
Ad II
Volgens een latere toelichting verwijt de baggeraar de RA dat hij op 17 september 2012 slechts met één partij, heeft gesproken, te weten een directeur van de baggeraar. Hierdoor heeft hij zijn professioneel oordeel niet objectief kunnen bepalen. De baggeraar klaagt er niet over dat de RA nooit met een vertegenwoordiger van zijn bedrijf heeft gesproken. Dat laatste valt daarom buiten de klacht en de Accountantskamer heeft daar ten onrechte een oordeel over geveld.
Het college is het ook niet eens met de inhoud van dat oordeel, te weten dat de RA niet heeft voldaan aan paragraaf 9 van NVCOS 4400. Daarbij heeft de kamer ten onrechte buiten beschouwing gelaten dat de RA in september een bespreking had waar beide partijen bij waren. Daarom is voldoende aannemelijk dat de RA tijdens die bijeenkomst beide partijen heeft gesproken en overeenstemming heeft bereikt over de uit te voeren werkzaamheden en de opdrachtvoorwaarden. De Accountantskamer heeft dit ten onrechte niet meegewogen bij de beoordeling van klachtonderdeel II. Op bovengenoemde punten heeft het hoger beroep van de RA dus succes.
Dat de Accountantskamer de rest van dit klachtonderdeel ongegrond heeft verklaard, is in het verkeerde keelgat geschoten bij de baggeraar. Die zegt dat de RA de Accountantskamer desgevraagd antwoordde dat hij bij het aanvaarden van de opdracht geen identificatiegegevens van de klagende baggeraar had en dat betekent dat hij in strijd met de Wwft geen cliëntenonderzoek heeft uitgevoerd.
Het college stelt vast dat de RA betwist dat hij dit heeft gezegd op de zitting van de Accountantskamer, terwijl niet kan worden vastgesteld dat de Accountantskamer hem naar het cliëntenonderzoek heeft gevraagd. De baggeraar heeft dit verwijt dus onvoldoende gesubstantieerd.
Ad III
Volgens de RA was het woord "monnikenwerk" niet het zijne en heeft de notulist van de bespreking dat verzonnen. Bij de bespreking is afgesproken dat de RA zijn bevindingen per jaargang zou rapporteren en dat er aan de hand van deelrapporten zou worden geëvalueerd.
Voor het college staat vast dat de partijen hebben besloten dat de RA per onderzocht boekjaar een deelrapport zou uitbrengen om het traject van evaluatiemomenten te voorzien. De RA heeft dit echter niet schriftelijk vastgelegd, al dan niet in de opdrachtbevestiging, terwijl paragraaf 9 van NVCOS 4400 dit wel voorschrijft. Daarom vindt het college net als de Accountantskamer dat de RA het fundamentele beginsel 'deskundigheid en zorgvuldigheid' heeft geschonden.
Ad IV
In zijn deelrapport van 23 oktober 2012 schrijft de RA dat de aspecten ten aanzien van de 'Interne Beheersing' en 'In Control zijn' kunnen worden verbeterd. Vervolgens wijst hij op enkele onderdelen van de interne bedrijfsvoering van de baggeraar "die hierop duiden". De Accountantskamer verwijt de RA dat hij buiten zijn opdracht is getreden en daarmee het geheimhoudingsbeginsel heeft geschonden door in zijn deelrapport ook bevindingen en oordelen neer te leggen over de AO/IC bij de baggeraar.
Het college is het daarmee eens. Het doel van de opdracht was de facturering voor de verrichte werkzaamheden en projecten in de boekjaren 2004 tot en met 2012 in kaart te brengen en daarover te rapporteren. De RA had niet de opdracht te rapporteren en te adviseren over eventuele gebreken of onvolkomenheden. Het maakt daarbij niet uit dat:
- hij voor zijn onderzoek kennis moest nemen van die interne procedures, richtlijnen en afspraken;
- de baggeraar al langer van een en ander op de hoogte zou zijn geweest en enkele bevindingen ook op haar sloegen.
Gezien de strekking van de opdracht had de RA in zijn deelrapport hoogstens kunnen melden dat hij tijdens zijn onderzoek feiten tegen was gekomen waarover hij niet kon rapporteren omdat die niet (duidelijk) tot de onderzoeksvraag behoorden. Door wat de RA in zijn deelrapport schrijft over 'Interne Beheersing' en 'In Control zijn' is hij ook volgens het college "zeker tekortgeschoten".
Ad V en VI
In zijn brief van 13 december 2012 maakt de RA zonder enige motivering melding van "geconstateerde onregelmatigheden". De AA zou daarvoor verantwoordelijk zijn en diens reacties op het rapport van de RA vindt de RA "niet integer" en "onbehoorlijk bestuur". (De AA is/was ook voorzitter van de STAK van de baggeraar). Volgens de Accountantskamer vinden de kwalificaties geen enkele steun in het rapport.
In die brief heeft de RA de AA bovendien "op aanmatigende toon laten weten dat hij zich niet aan de indruk kan onttrekken dat deze de ernst van de situatie onvoldoende besefte". De AA zou ook onvoldoende weten van de toepasselijke regelgeving, zodat het volgens de RA ook in het belang van de AA zou zijn als die zich liet bijstaan door deskundigen op juridisch en accountantsgebied.
In zijn brief van 18 december 2012 volhardt de RA op even aanmatigende toon in wat hij vijf dagen eerder schreef. Al met al kan een redelijke en goed geïnformeerde derde, die over alle relevante informatie beschikt, deze handelwijze volgens de Accountantskamer opvatten als schadelijk voor de goede naam van het accountantsberoep. Die handelwijze is daarom is strijd met het professionaliteitsbeginsel.
De RA voert in hoger beroep tegen dit oordeel van de Accountantskamer onder meer aan dat:
- zijn integriteit en de kwaliteit van zijn rapport kort daarvoor ter discussie waren gesteld;
- hij tegenover beide opdrachtgevers een zorgplicht had om geen misverstanden te laten ontstaan en het risico van onjuiste interpretaties weg te nemen;
- de AA niet wilde praten over het deelrapport en daarmee het klagende baggerbedrijf in gevaar bracht;
- de klager de term "aanmatigend" niet heeft gebruikt en niet duidelijk is dat de klager de correspondentie als zodanig heeft ervaren;
- hij geen beledigingen heeft geuit of onbetamelijke woorden heeft gebruikt;
- hij kortom alleen maar duidelijk wilde zijn.
De baggeraar klaagt er in hoger beroep over dat de Accountantskamer het wèl - terecht - als een verzuim ziet dat de RA niet heeft overwogen of hij er verstandig aan deed om met een vertegenwoordiger van één van zijn opdrachtgevers in contact te treden, maar vervolgens zegt dat dit geen tuchtrechtelijk verwijt oplevert.
Volgens het college is het niet duidelijk of op de zitting van de Accountantskamer vragen zijn gesteld aan de RA over zijn afwegingen voordat hij de brieven van 13 en 18 december 2012 verstuurde. Ook over zijn eventuele antwoorden is niets opgenomen in het proces-verbaal van de zitting. Het college geeft de RA het voordeel van de twijfel en gaat ervan uit dat de RA inderdaad een afweging heeft gemaakt voor het versturen van de brieven.
Maar die afweging is wel verkeerd uitgevallen. Er was duidelijk een (dreigend) (belangen)conflict tussen beide opdrachtgevers over het nut en de noodzaak van het onderzoek bij de baggeraar.
Het was niet de taak of rol van de accountant om in een discussie tussen zijn opdrachtgevers te treden over het al dan niet continueren van de opdracht. Door niet buiten die discussie te blijven en te beslissen met één van de partijen in contact te treden, heeft de RA zijn onafhankelijkheid tegenover beide opdrachtgevers helemaal uit het oog verloren. Het college rekent dat de RA "ernstig" aan.
Het betoog over de zorgplicht tegenover beide opdrachtgevers, overtuigt het college niet. Als professioneel handelend accountant had de RA niet moeten reageren of aan beide opdrachtgevers moeten zeggen dat hij met het oog op zijn onafhankelijkheid alleen op verzoek van hen beiden kon reageren op zijn rapport.
Ook de inhoud van de brieven vindt het college in strijd met het professionaliteitsbeginsel. Welke misverstanden er ook zouden hebben bestaan - een reden voor de aangehaalde aantijgingen konden ze niet zijn. De Accountantskamer heeft terecht gezegd dat de RA de verantwoordelijkheid voor de onregelmatigheden bij de AA legt en de kwalificaties "niet integer" en "onbehoorlijk bestuur" heeft gebruikt zonder enige basis in zijn deelrapport. Daar komt bij dat de RA naar eigen zeggen niet wist hoe zeer de AA betrokken was bij de baggeraar en hem ook niet was opgedragen om (bestuurs)verantwoordelijkheden aan te wijzen. Zulke conclusies konden alleen de opdrachtgevers trekken, zoals ook in de opdrachtbevestiging staat.
De RA heeft dus een verkeerde afweging gemaakt en op basis daarvan uitlatingen gedaan die ongepast zijn voor een professioneel optredend accountant.
Maatregel
De Accountantskamer heeft een berisping opgelegd, omdat de RA zich juist als deskundige op het gebied van vaktechniek presenteert en omdat hij op de zitting het afkeurenswaardige van zijn handelen niet leek in te zien.
De RA voert tegen de maatregel aan dat:
- de Accountantskamer niet vermeldt dat tegen hem nooit een klacht is ingediend en hem nooit een maatregel is opgelegd;
- de Accountantskamer twee facetten (het is niet duidelijk welke, red.) heeft laten meewegen waarvan hij de reikwijdte en het gewicht niet kan vaststellen en beoordelen;
- aan de beide facetten geen inhoudelijke betekenis kan worden toegekend, omdat de onderhavige procedure geheel los staat van zijn dagelijkse werkzaamheden en dus geen invloed mogen hebben op de beoordeling;
- het vreemd is dat de Accountantskamer meeweegt dat hij het afkeurenswaardige van zijn handelen niet lijkt in te zien, terwijl hij juist bestrijdt dat hij afkeurenswaardig heeft gehandeld;
- je zo'n inzicht alleen kunt verwachten en het gebrek daaraan meewegen als tijdens de zitting klip en klaar wordt dat hij verwijtbaar nalatig is geweest.
Ook het college vindt een berisping passend en geboden omdat:
- de RA zowel het fundamentele geheimhoudings- als het professionaliteitsbeginsel heeft geschonden;
- de schendingen ernstig zijn;
- de RA niet eerder een tuchtrechtelijke maatregel is opgelegd.