Pensioenvordering kritiekloos verwijderd
Een accountant stelt mede ten behoeve van een gerechtelijke procedure 'pro forma'- stukken op en verwijdert daaruit op verzoek van de cliënt een vordering van bijna 2 ton, zonder te onderzoeken of daarvoor een deugdelijke grondslag bestaat.
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Zaaknummers:
- AWB 13/761
- Datum uitspraak:
- 06 oktober 2015
- Oordeel:
- beroep gegrond, klacht gegrond
- Maatregel:
- waarschuwing
- Status:
- definitief
- Vindplaats:
- ECLI:NL:CBB:2015:341
Lex van Almelo
Belangrijkste feiten
Een registeraccountant controleert voor een familiebedrijf de geconsolideerde jaarrekening van de holding en de jaarrekeningen van vier dochtervennootschappen en een pensioen-bv over de boekjaren 2006 tot en met 2010.
De zoon van de oprichter is in 2001 vertrokken als bestuurder van de holding. Hij heeft zijn aandelen in de holding voor 15 miljoen gulden verkocht aan de pensioen-bv. De Belastingdienst vindt de verkoopprijs te laag. In de jaarrekening van de pensioen-bv wordt vervolgens een schuld aan de zoon opgenomen ter grootte van 181.816 euro.
Na zijn vertrek bij de holding gaat de zoon in dienst bij twee dochtervennootschappen, waaronder een GmbH. Als de GmbH de zoon in 2008 ontslaat, voert hij diverse gerechtelijke procedures tegen de holding, de pensioen-bv en de andere dochtervennootschap die hem ontsloeg.
In 2010 zegt het bestuur van de pensioen-bv dat de schuld aan de zoon vanaf 2003 ten onrechte is opgenomen in de jaarrekeningen. Het bestuur vraagt de accountant om voor 2003 tot en met 2009 opstellingen te maken waarin die schuld uit de balans is verwijderd. De accountant stelt op blanco papier ‘pro forma’-stukken op. In de begeleidende brief schrijft de accountant onder meer: “Wij wijzen erop dat geen accountantscontrole is toegepast en dat evenmin een beoordelingsopdracht of samenstellingsopdracht is uitgevoerd ...”
De stukken worden ingebracht in de gerechtelijke procedure tussen de pensioen-bv en de zoon. In 2011 stelt de accountant in opdracht van de pensioen-bv nieuwe jaarrekeningen samen over de jaren 2003 tot en met 2009 op basis van de pro forma-cijfers. De pensioen-bv heeft de nieuwe jaarstukken vervolgens gedeponeerd.
De zoon en zijn vrouw dienen een klacht in tegen de accountant. De Accountantskamer verklaart de klacht deels gegrond, maar legt geen maatregel op. De vrouw gaat in hoger beroep.
Beroepsgronden
- De vrouw heeft de accountant herhaaldelijk bericht dat de holding en de pensioen-bv de wettelijke verplichtingen niet nakwamen en de accountant wist dat de vrouw de jaarrekeningen moest kunnen inzien in verband met de gerechtelijke procedure.
- De accountant had direct moeten optreden toen de holding de concept-jaarstukken 2008 niet had gedeponeerd, nadat de vrouw hem hierover had ingelicht.
- In de definitieve jaarstukken 2008 van de holding is geen voorziening wegens oninbaarheid opgenomen en is volkomen onduidelijk waarmee de vordering is verrekend.
- De accountant had het beslag, dat de echtgenoot/zoon had gelegd op de certificaten van aandelen die de pensioen-bv hield in de holding, moeten vermelden in de jaarrekeningen en in het aandeelhoudersregister en hij had uit eigen beweging moeten constateren dat de informatie van zijn cliënt over de vordering onbetrouwbaar was, nadat de vrouw hem hierover had geïnformeerd. Op grond van artikel 14 van de NVCOS 4410 had hij aanvullende informatie moeten vragen.
- Ook bij een lege vennootschap die in 2010 is ontbonden zijn de jaarrekeningen ten onrechte op basis van ‘going concern’ opgesteld.
- De accountant heeft wel degelijk in strijd gehandeld met de fundamentele beginselen van professioneel gedrag en deskundigheid en zorgvuldigheid door uit de ‘pro forma’-stukken een vordering van haar man te verwijderen.
- De Accountantskamer heeft ten onrechte geen maatregel opgelegd.
Oordeel
Het beroep is gegrond vanwege de zesde beroepsgrond.
Ad 1
Het College van Beroep voor het bedrijfsleven wijst er net als de Accountantskamer op dat de wettelijke publicatieverplichting bij de rechtspersoon zelf ligt en niet bij de accountant. Dat de accountant wist dat de vrouw de jaarrekeningen moest kunnen inzien in verband met de gerechtelijke procedure betekent niet dat het zijn verantwoordelijkheid was de vennootschappen te wijzen op de deponeringsplicht.
Uit deze uitspraak kun je niet afleiden dat een accountant in zijn algemeenheid verplicht is om de jaarrekening van zijn opdrachtgever tijdig openbaar te (laten) maken of de opdrachtgever op de deponeringsplicht te wijzen. In die zaak erkende de accountant dat het hem viel aan te rekenen dat hij er niet op had toegezien dat de rechtspersoon de jaarrekeningen tijdig had vastgesteld en gedeponeerd bij de Kamer van Koophandel. In dit geval heeft de accountant die verantwoordelijkheid niet erkend.
Ad 2
Het college vindt niet dat de accountant na het deponeren van de concept-jaarstukken had moeten optreden. Onder 1 is al vastgesteld dat de accountant geen aanwijsbare verantwoordelijkheid of zorgplicht had om te wijzen op de deponeringsplicht. Hij hoefde dus ook zijn cliënt niet aan te spreken op het depot van de concept-jaarstukken of naar aanleiding daarvan anderszins op te treden tegen zijn cliënt. Het ging hier om concept-jaarstukken, waarbij geen goedkeurende verklaring was afgegeven.
Ad 3
Er is niet gebleken dat de accountant alleen een vordering op de echtgenoot/zoon in de concept-jaarstukken van de holding heeft opgenomen ten behoeve van een gerechtelijke procedure. Uit de toelichting op de balans van de definitieve jaarrekening 2008 blijkt dat de vordering deels is verrekend en deels is voorzien wegens oninbaarheid.
Ad 4
Omdat de accountant een en ander gemotiveerd betwist en de vrouw geen nadere feiten en/of omstandigheden heeft aangevoerd om haar haar stellingen te onderbouwen, vindt het college het niet aannemelijk dat de accountant wist van het gelegde beslag, dan wel dat hij op andere gronden aanleiding had moeten zien om aanvullende informatie te vragen aan de leiding.
Ad 5
Bij de beoordeling van dit verwijt heeft de Accountantskamer terecht de jaarrekeningen van de holding centraal gesteld. Dat zijn immers geconsolideerde jaarrekeningen waarin ook de cijfers van de dochtervennootschappen zijn verwerkt. Verder heeft de vrouw deze beroepsgrond deels onvoldoende onderbouwd en is zij in hoger beroep met nieuwe verwijten is gekomen.
Ad 6
De accountant heeft zich duidelijk gerealiseerd dat de opdracht van één van de ruziënde partijen een bedreiging was voor de naleving van de fundamentele beginselen. Hij heeft namelijk onderzocht of de wens van de opdrachtgever, om de vordering van de echtgenoot/zoon op de pensioen-bv te verwijderen uit de ‘pro forma’-stukken, wel aanvaardbaar was. Vervolgens heeft hij concept-jaarstukken opgesteld zonder dat daaruit blijkt van wie die afkomstig zijn en heeft die stukken voorzien van een beperkende brief.
Omdat de accountant wist dat de ‘pro forma’-stukken zouden worden gebruikt in een lopende gerechtelijke procedure had hij aan de hand van verifieerbare gegevens moeten nagaan of er een deugdelijke grondslag was voor het verwijderen van de vordering van de echtgenoot/zoon. Hij heeft echter alleen de aanvaardbaarheid van de wens onderzocht. Daarom heeft hij ten aanzien van de inhoud van de ‘pro forma’-stukken de fundamentele beginselen van professioneel gedrag en deskundigheid en zorgvuldigheid heeft geschonden.
Ad 7
In tegenstelling tot de Accountantskamer legt het college wel een maatregel op.
Maatregel
Het college verklaart het klachtonderdeel over het verwijderen van de vordering alsnog geheel gegrond en vindt een waarschuwing passend en geboden. De accountant heeft de belangen van de vrouw en haar echtgenoot onvoldoende voor ogen gehouden.