Geen bemoeienis met belastingadvies
Ook in hoger beroep is niet aangetoond dat een accountant betrokken was bij de fiscale werkzaamheden waarover is geklaagd. Een specifieke fiscale vrijstellingsregeling hoefde hij niet te kennen.
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Zaaknummers:
- AWB 14/263
- Datum uitspraak:
- 13 augustus 2015
- Oordeel:
- beroep ongegrond, klacht ongegrond
- Maatregel:
- geen
- Status:
- definitief
- Vindplaats:
- ECLI:NL:CBB:2015:283
Lex van Almelo
Belangrijkste feiten
Een moedervennootschap exploiteert in één van haar dochtervennootschappen een thuiszorgbemiddelingsbedrijf. Een accountantskantoor verleent administratieve diensten aan de moeder. In april 2011 voegt de Belastinginspecteur het thuiszorgbemiddelingsbedrijf desgevraagd toe aan de fiscale eenheid van de moeder- en twee andere dochtervennootschappen.
Begin mei 2011 verkoopt de moeder de aandelen van het thuiszorgbemiddelingsbedrijf.
De nieuwe directie van het bedrijf vraagt en krijgt 2,4 ton aan btw terug voor 2006 tot en met 2010. Na een suppletieaangifte voor de omzetbelasting over 2010 krijgt de directie nog eens 20.680 euro terug.
Vanwege de verkoop van het thuiszorgbemiddelingsbedrijf vraagt het accountantskantoor de Belastingdienst om de fiscale eenheid te ontbinden en het rekeningnummer van de moeder te veranderen.
Het accountantskantoor doet in juni 2011 een suppletieaangifte voor de omzetbelasting tot en met 2010 van de fiscale eenheid inclusief de thuiszorgbemiddelaar. De moeder verwacht een teruggaaf van ruim 30 mille. De Belastingdienst betaalt slechts 12.738 euro terug aan de fiscale eenheid, omdat al eerder 20.680 euro is terugbetaald aan de nieuwe directie.
De fiscus heeft in september telefonisch contact met een belastingadviseur van het accountantskantoor over de mogelijke btw-vrijstelling.
De moeder-bv en één van haar dochters dienen een klacht in tegen de directeur van het accountantskantoor, een registeraccountant. De Accountantskamer verklaart de klacht ongegrond. De twee gaan in hoger beroep.
Beroepsgronden
De Accountantskamer heeft de klacht ten onrechte ongegrond verklaard op de volgende punten:
a. onprofessionele en onzorgvuldige begeleiding bij de verkoop van de aandelen in het thuiszorgbemiddelingsbedrijf;
b. er is niet gewezen op de mogelijkheid van btw-vrijstelling;
c. één van de vennootschappen is niet (tijdig) toegevoegd aan de fiscale eenheid;
d. de moedervennootschap is niet geïnformeerd over de btw-terugvordering door de nieuwe directie.
e. de suppletieaangifte is niet tijdig ingediend.
Oordeel
Het beroep is ongegrond.
Ad a en b
Volgens het College van Beroep voor het bedrijfsleven is de fiscale regelgeving over de vrijstelling voor de kinderopvang zo specifiek dat je van een algemeen accountant niet kunt verwachten dat hij over die specifieke fiscale kennis beschikt, de werking van de regelgeving kent en de implicaties daarvan overziet voor een bedrijf als dat van de cliënt. Deze btw-vrijstelling was ook niet zo algemeen bekend dat een gemiddelde accountant die had moeten kennen en had moeten weten dat deze ook geldt voor organisaties in andere branches dan de kinderopvang.
Het valt de accountant niet tuchtrechtelijk te verwijten dat hij de strekking en reikwijdte van de vrijstellingsregeling niet kende. Hij had de fiscale werkzaamheden uitbesteed aan een belastingadviseur binnen zijn kantoor, die onder eigen verantwoordelijkheid heeft geadviseerd over de fiscale aspecten. Deze adviseur behoorde wel te weten of de onderneming in aanmerking kwam voor die btw-vrijstelling.
Deze situatie is anders dan die van deze uitspraak waarnaar de klagers verwijzen. Daar ging het om een intern advies van de fiscalist. Dat de accountant de rol van de eerste contactpersoon bij het accountantskantoor vervulde is niet voldoende om hem tuchtrechtelijk verantwoordelijk te houden voor de werkzaamheden van de belastingadviseur.
Daarbij komt dat de accountant van 2 mei 2011 tot en met 31 mei 2011 ziek was, toen niet heeft gewerkt en zich dus ook niet heeft bemoeid met de inhoud van de verkoopdocumenten.
Volgens vaste rechtspraak van het college moet de accountant feitelijk betrokken zijn geweest bij de omstreden werkzaamheden om daarvoor tuchtrechtelijk verantwoordelijkheid te kunnen zijn, zoals ook blijkt uit deze uitspraak.
Ad c
Het kantoor heeft de aanvraag om toevoeging aan de fiscale eenheid gedaan, maar het is niet duidelijk geworden waarom dat tuchtrechtelijk verwijtbaar zou zijn. Nog los van de vraag of die aanvraag door de accountant zelf dan wel onder zijn verantwoordelijkheid is ingediend.
Daarbij komt dat de aanvraag en het tijdstip waarop de suppletieaangifte is gedaan niet (oorzakelijk) met elkaar samen hangen.
Ad d
De belastingadviseur werkte niet onder de verantwoordelijkheid van de accountant, maar was werkzaam bij de fiscale afdeling van het kantoor. En als het kantoor al langer wist van de teruggaaf van 2,4 ton, is daarmee nog niet aangetoond dat ook de accountant er al langer van op de hoogte was.
Ad e
Volgens de klagers was de accountant wel degelijk verantwoordelijk voor de suppletieaangifte en onderhield hij daarover met hen contact, al dan niet in samenspraak met de assistent-accountant voor wie hij de verantwoordelijkheid droeg.
Het is de vaste gang van zaken op het accountantskantoor dat de belastingadviseurs van het kantoor suppletieaangiftes indienen nadat de jaarrekening is vastgesteld. Er is niet aangetoond dat de accountant bij uitzondering persoonlijk betrokken was bij het indienen van de suppletieaangifte voor het jaar 2010 of dat die aangifte is gedaan onder zijn verantwoordelijkheid.
Maatregel
Geen.