Tuchtrecht

Geen melding na btw-fraude

Een accountant-administratieconsulent had beter moeten letten op signalen van fraude, meer moeten doorvragen en de Belastingdienst inlichten toen zijn cliënt de fraude had opgebiecht. Dat hij de Wwft-melding heeft overgelaten aan de compliance officer, die vervolgens geen melding deed, wordt hem niet aangerekend.

Accountantskamer

Zaaknummers:
13/2415 Wtra AK
Datum uitspraak:
23 januari 2015
Oordeel:
grotendeels gegrond
Maatregel:
berisping
Status:
definitief
Vindplaats:
ECLI:NL:TACAKN:2015:5

Lex van Almelo

Belangrijkste feiten

Een accountantskantoor verzorgt de financiële administratie, stelt de jaarrekeningen samen en doet de belastingaangiften van een melkveehouder tot augustus 2008. Een accountant-administratieconsulent annex FB belastingadviseur is hiervoor de eindverantwoordelijke.

De laatste jaarrekening die het kantoor opmaakt voor de boer is die over 2005. De boer weigert namelijk inzage in de bankafschriften, waardoor het kantoor onvoldoende inzicht krijgt in de financiële administratie. Het kantoor stopt met deze werkzaamheden voor de melkveehouder, maar verzorgt nog wel OB-aangiften.

De boer investeert nadien naar eigen zeggen tussen 2006 en 2008 in totaal 12 miljoen euro in stallen en melkmachines en ontvangt daarvoor in totaal 2,2 miljoen euro aan omzetbelasting terug. De accountant plaatst vraagtekens bij enkele facturen, waarop de teruggaven zijn gebaseerd, maar de boer wuift de twijfels weg. In werkelijkheid wordt er echter geen stal gebouwd en geen enkele melkmachine gekocht.

In augustus 2008 biecht de boer aan de accountant op dat er nepfacturen van leveranciers in de administratie zaten. Er is dus sprake van btw-fraude. De accountant vraagt de boer meteen om de OB-aangiften te corrigeren. Het kantoor schort de werkzaamheden op zolang de cliënt dit niet heeft gedaan. De boer beëindigt de relatie met het kantoor en verkoopt zijn bedrijf in oktober 2008. Het bedrijf wordt in maart 2009 failliet verklaard.

Op 22 juni 2011 brengt de Belastingdienst een bezoek aan het accountantskantoor.

Op 19 juni 2012 valt de FIOD binnen bij het accountantskantoor in het kader van een strafrechtelijk onderzoek tegen de boer. De FIOD vermoedt btw-fraude en neemt het dossier over de cliënt in beslag.

In oktober 2013 dient het Openbaar Ministerie (OM) een klacht in tegen de accountant. Het OM noemt de naam van de cliënt niet. De accountant heeft wel een vermoeden om wie het gaat, maar wil dat zeker weten. Het OM weigert echter de identiteit van de verdachte boer prijs te geven.

In maart 2014 beslist de Accountantskamer dat de klacht tijdig is ingediend en dat het OM moet zeggen welke cliënt het betreft.

Klacht

De accountant heeft:

a. de gegevens die hij ontving van de cliënt volstrekt kritiekloos verwerkt tot aangiften omzetbelasting, terwijl er meer dan voldoende twijfel bestond over de juistheid van die informatie;

b. de Belastingdienst niet gemeld dat de aangiften omzetbelasting, die hij namens de cliënt had ingediend, materieel en opzettelijk onjuist waren;

c. in strijd met de Wwft niet binnen veertien dagen bij de FIU-NL gemeld dat zijn cliënt hem had verteld dat de ingediende belastingaangiften en daaraan gerelateerde facturen opzettelijk onjuist waren opgemaakt;

d. zich onvoldoende rekenschap gegeven van enige bedreiging en daartegen geen passende waarborgen getroffen toen de boer structureel weigerde hem inzage te geven in een belangrijke bankrekening en de administratie.

Oordeel

De klachtonderdelen b en d zijn gegrond, klachtonderdeel a is deels gegrond en klachtonderdeel c is ongegrond.

Ad a, b en d

Bij het indienen van OB-aangiften moet de verantwoordelijke accountant altijd (laten) nagaan of die voldoen aan de fiscale regels. Die houden in dat je alleen btw kunt terugvragen op basis van daadwerkelijk betaalde facturen. Volgens het fundamentele beginsel van integriteit moet de accountant zich distantiëren van informatie die naar zijn oordeel materieel onjuist of misleidend is. En op grond van het fundamentele beginsel van deskundigheid en zorgvuldigheid moet dat vooral als het bij btw-aangiften om aanzienlijke bedragen gaat. Als waarborg tegen bedreigingen voor het naleven hiervan moeten de accountant en zijn medewerkers letten op signalen van onjuiste aangiften. Naarmate de aangiften resulteren in hogere teruggaven moeten zij beter opletten.

De accountant heeft onvoldoende opgelet. Er waren voldoende aanwijzingen die hem hadden moeten doen twijfelen aan de juistheid van de facturen bij drie aangiften. Vooral ook omdat de boer voorheen veel lagere bedragen terugvroeg. De accountant heeft de Belastingdienst in mei 2007 zelf geschreven dat de boer in een "financieel penibele positie" verkeerde. Daarom is het weinig aannemelijk dat de boer voldoende financiering had kunnen krijgen voor zulke grote investeringen.

De accountant had nog meer moeten gaan twijfelen toen hij ondanks aandringen geen inzage kreeg in de mutaties op de bankrekening via welke de facturen werden betaald. Hij had de facturen nader moeten onderzoeken en niet mogen afgaan op de bevestiging van de adviseur van de boer. De Accountantskamer trekt hier een parallel met de standaard voor samenstelopdrachten (NVCOS 4410). Volgens die standaard moet de accountant, als de gegevens onbevredigend zijn, overwegen om alsnog inlichtingen in te winnen of verkregen toelichtingen te verifiëren. Als de accountant dat in dit geval had gedaan, was het vervalsen van de facturen mogelijk eerder aan het licht gekomen en waren de frauduleuze aangiften mogelijk niet ingediend.

Dat de Belastingdienst destijds geen vraagtekens heeft geplaatst bij de aangiften en de facturen ontsloeg de accountant niet van deze verplichtingen.

De boer heeft op 8 augustus 2008 opgebiecht dat hij in het verleden nepfacturen in zijn administratie had opgenomen. Deze informatie valt in beginsel onder zijn geheimhoudingsplicht. Volgens artikel A-140.7 van de VGC zijn er echter situaties waarin een accountant verplicht is of waarin het maatschappelijk juist is vertrouwelijke informatie bekend te maken.

Het fundamentele beginsel van integriteit houdt in dat de accountant moet vermijden dat hij in verband wordt gebracht met materieel onjuiste informatie. Volgens de artikelen 7 en 9 van VGBA moet de accountant zich distantiëren van niet-integer handelen en niet-integere informatie.

Nadat de boer de fraude had opgebiecht en had geweigerd de aangiften te corrigeren, ontstond voor de accountant de plicht om afstand te nemen van de materieel onjuiste informatie. Gezien de hoogte van de teruggaven en gezien het maatschappelijk belang dat een grote fraude met gemeenschapsgeld snel bekend wordt, had de accountant zijn geheimhoudingsplicht moeten doorbreken en de Belastingdienst moeten melden dat de OB-aangiften die hij had ingediend onjuist waren.

Ad c

De accountant heeft de ongebruikelijke transactie niet gemeld bij de FIU-Nederland, maar conform de meldprocedure van zijn kantoor op de dag van de bekentenis een schriftelijke fraudemelding gedaan bij de compliance officer van het kantoor. Alleen deze functionaris beslist over het melden aan de FIU-Nederland, een individuele accountant mag niet op eigen houtje een Wwft-melding doen.

De Wwft legt de meldingsplicht bij de natuurlijke persoon die accountant is en activiteiten verricht die behoren tot de beroepsactiviteiten van een accountant. Daartoe behoort ook aangifte omzetbelasting doen namens een cliënt. Uit de wettekst volgt niet ondubbelzinnig dat de accountant de melding door een ander kan laten doen.

Volgens de 'Richtsnoeren voor de interpretatie van de Wwft voor belastingadviseurs en accountants' van 10 oktober 2008 (bladzijde 9) is een eigen meldprocedure voor kantoren toegestaan. Maar deze richtsnoeren kunnen gezien hun lagere status per definitie niet afdoen aan een wettelijke verplichting. In de memorie van toelichting (MvT; TK 2011-2012, 33 238 nr. 3, bladzijde 7) staat dat de Wwft "thans nog (is) gericht op individuen" en dat de wet wordt aangepast aan de praktijk, zodat ook (de compliance officer van) het kantoor de melding kan doen. Het is efficiënter dat de toezichthouder overtredingen van de Wwft bestuursrechtelijk afdoet dan een tuchtklacht indienen tegen accountants in loondienst - zoals de accountant in kwestie is.

De accountant heeft feitelijk geen Wwft-melding gedaan. Volgens de kantoorprocedure voeren "de accountmanager en verantwoordelijke accountant" een eerste beoordeling uit. De procedure schrijft voor dat de accountant zijn "overwegingen om al dan niet tot melding van het vermoeden van fraude bij de compliance officer over te gaan" schriftelijk vastlegt. De procedure laat dus kennelijk de mogelijkheid open dat de accountmanager en verantwoordelijke accountant de compliance officer niet inlichten.

De Accountantskamer heeft ernstige bedenkingen bij deze meldprocedure. Als die al overeenstemt met de procedure die de Wwft beoogt, bevat de kantoorprocedure geen waarborg dat de ('compliance officer' van) het kantoor de meldingsplicht van de Wwft naleeft, omdat de accountmanager en de verantwoordelijke accountant de vrijheid hebben af te zien van een melding aan de compliance officer. Daardoor wordt de verantwoordelijkheid voor de naleving van de meldingsplicht er niet duidelijker op.

Daar komt bij dat de compliance officer (volgens de accountant) geen Wwft-melding heeft gedaan omdat tot 1 november 2008 onduidelijk was of btw-fraude kon worden aangemerkt als witwassen. De Accountantskamer vindt dat vreemd omdat je ongebruikelijke transacties ook moet melden als je niet weet of er strafbaar is gehandeld.

De accountant heeft niet bestreden dat de transacties (te weten: nepfacturen in de administratie stoppen) ongebruikelijk waren. En over de ongebruikelijkheid daarvan kon geen twijfel meer bestaan na het bezoek van de Belastingdienst in juni 2011.

Ondanks bovengenoemde bedenkingen bij de meldprocedure van het kantoor en het niet melden van de btw-fraude door het kantoor vindt de Accountantskamer dat de accountant kon volstaan met een melding aan de compliance officer. Want (gezien de memorie van toelichting) is het in de praktijk kennelijk gebruikelijk dat niet de individuele accountant maar het kantoor de Wwft-melding doet. Omdat de accountant in loondienst werkt, kon hij ervan uitgaan dat hij moest voldoen aan de kantoorprocedure.

Maatregel

Berisping.

Annotatie Herbert Reimers

In deze casus behoeven twee elementen nadere aandacht:

  • nader onderzoek in geval van twijfel over de gegevens bij het opstellen van btw-aangiften;
  • botsing tussen de beginselen integriteit en vertrouwelijkheid.

Voor een accountant is het een fundamenteel beginsel dat hij integer moet zijn. Dat betekent onder andere dat hij niet in verband mag worden gebracht met informatie die onjuist of misleidend is. Om die reden vindt de Accountantskamer dat de accountant inlichtingen moet inwinnen bij de leiding of de toelichtingen moet verifiëren als hij twijfelt over de gegevens die hij moet verwerken voor een btw-aangifte. De Accountantskamer legt hier een parallel met de verplichting uit de NV COS 4410 en voegt daaraan toe dat er meer van de accountant mag worden verwacht naarmate de bedragen hoger zijn. De Accountantskamer lijkt hiermee de verplichting tot nader onderzoek uit NV COS 4410 breed toepasbaar te achten bij situaties waarin de accountant het risico loopt in verband gebracht te worden met informatie die onjuist of misleidend is.

De cliënt van de accountant wilde de fraude niet herstellen. Dan komt de vraag op wat de accountant gezien zijn geheimhoudingsplicht kan doen om in overeenstemming met het integriteitsbeginsel te blijven handelen en afstand te nemen van onjuiste of misleidende informatie.

Voor accountants geldt sinds jaar en dag het beginsel van vertrouwelijkheid (geheimhouding). Deze zomer laaide de discussie op hoe de vertrouwelijkheid zich verhoudt tot de maatschappelijke rol van de accountant. In het licht van de kritiek op de accountant uit de afgelopen jaren lijkt de bestaande vertrouwelijkheid ruimte te moeten inleveren, zodat de accountant zijn maatschappelijke rol beter kan vervullen.

In de VGC was als doorbrekingsgrond van de vertrouwelijkheid opgenomen "Indien dit maatschappelijk juist is". De Accountantskamer vindt het maatschappelijk juist om de Belastingdienst te informeren in geval van forse belastingfraude met gemeenschapsgeld vanuit het fundamentele beginsel integriteit. In de VGBA is deze doorbrekingsgrond niet meer expliciet opgenomen. Wel is in artikel 16 VGBA over vertrouwelijkheid opgenomen dat dit beginsel niet geldt indien de accountant bij of krachtens wettelijk voorschrift tot het verstrekken van de gegevens of inlichtingen verplicht is. Gesteld kan worden dat artikel 9 in de VGBA over integriteit een dergelijke plicht krachtens wettelijk voorschrift is. De plicht om zich te distantiëren zet in dat geval dan de plicht tot geheimhouding opzij.

Vraag is dan nog wel wat de accountant bij het ontdekken van een dergelijke fraude moet doen. De VGBA spreekt van "distantiëren" van de materieel onjuiste, onvolledige of misleidende informatie. Dat distantiëren kan alleen als de accountant bij die informatie betrokken was, omdat hij bijvoorbeeld de aangifte heeft verzorgd. Als hij lucht krijgt van de fraude omdat hij de jaarrekening samenstelt, maar verder niet is betrokken bij de btw-aangifte, is distantiëren niet mogelijk.

Distantiëren houdt mijns inziens in dat de accountant in dit geval aan de Belastingdienst zou kunnen aangeven dat niet meer op de aangifte kan worden vertrouwd. Verdere informatieverstrekking laat de VGBA niet toe. De wetgever heeft bewust twee uitzonderingen op de geheimhoudingsplicht gemaakt: melding aan het KLPD in geval van fraude (artikel 26 Wta) en daarnaast melding op basis van de Wwft. Buiten deze twee situaties lijkt het mij dus niet goed mogelijk om te melden dat er sprake is van fraude of om andere details over de onjuistheid van de aangifte door te geven.

3 reacties

Mark Dongor

Ook merk ik op dat de voorzitter van de AK kennelijk vindt dat, vanwege de inperking van het aantal richtinggevende gedragsregels over wat de fundamentele beginselen de facto inhouden, de AK daaraan in het concrete geval vaker invulling ‘zal moeten’ geven. Deze uitspraak is bijzonder. De woorden ‘zal moeten’ wekken de indruk dat de voorzitter van mening is dat de AK te aller tijde invulling moet geven aan de toepassing van de fundamentele beginselen. Indien dat het geval is wordt het vrij makkelijk gemaakt voor de wetgever. Onduidelijkheden en leemtes in de wetgeving worden door de actieve benadering van tuchtzaken door de AK ingevuld. Mijn inziens mag de AK de wetgever ook wijzen op zijn eigen verantwoordelijkheden door de gevolgen van onduidelijkheden, leemtes en andere gevolgen door de inperking van de richtinggevende gedragsregels, tot uiting te laten komen in haar uitspraken. Op die manier zal het de wetgever stimuleren om tot kwalitatief betere regelgeving te komen wat thans beter uitvoerbaar is in de praktijk.

Mark Dongor

In tweede instantie de opbiechting en de handelwijze van de accountant nadat hij te weten is gekomen dat er sprake is van BTW fraude. De AK neemt hier een aantal opmerkelijke standpunten in. Dit zijn de volgende. 1. De AK verwijst naar het HT Convenant tussen de accountantsorganisatie en de belastingdienst en vindt het kwalijk dat de accountant, gelet op het convenant, de belastingdienst niet heeft geïnformeerd. Wat echter niet in de uitspraak is verwerkt is of deze client van de accountantsorganisatie was aangemeld om deel te nemen aan HT. Naar ik meen te herinneren tijdens de mondelinge behandeling op 10 januari 2014, heeft de accountant expliciet aangegeven dat deze client ‘niet’ was aangemeld voor HT. Klager had echter opgeworpen dat dit niet ter zake doet. De AK steunt hier dus de opvatting van klager zonder enige uitspraak te doen of deze opvatting rechtens juist is bij clienten die niet zijn aangemeld voor HT. 2. De AK stelt dat de accountant zich niet kan beroepen op zijn geheimhoudingsplicht vanwege 140.7 VGC. Voorts verwijst de AK o.a. naar A.100.20 jo A.100.21 VGC. Verbazingwekkend is dat de AK verwijst naar de toelichting op artikel 7 en 9 van de VGBA en de parallel legt met het beginsel van vertrouwelijkheid (in de VGC nog geheimhouding). Wetgeving wat op het moment van het vermeend tuchtrechtelijk handelen, alsmede de tuchtrechtelijke behandeling, nog niet van toepassing was, wordt hier mede als grondslag gebruikt voor een oordeel. Ik kan dit niet volgen en vraag me af of dit in lijn is met een goede procesorde. Concluderend kan worden gesteld dat bovenstaande punten opmerkelijke uitgangspunten zijn van de AK. Voorts gaat de AK mijn inziens zeer sterk voorbij aan de compliancefunctie binnen de accountantsorganisatie. Naar mijn optiek had de AK de compliancefunctie en het stelsel van kwaliteitsbeheersing hier kunnen toetsen. Zowel de WTA/BTA en de NV Assurance of NV Assurance verwant bevatten paragrafen omtrent een integere bedrijfsvoering. In het bijzonder staat vermeld dat het accountantskantoor passende maatregelen moet treffen bij incidenten. Dit is kennelijk niet gebeurd. De AK heeft teveel nadruk gelegd op de vermeende verantwoordelijkheid en vermeende meldingsplicht van de individuele accountant in kwestie. Deze betaalt nu de rekening van de wijze waarop het stelsel van kwaliteitsbeheersing op dit punt heeft gefunctioneerd. Naar mijn mening kan dit niet de bedoeling zijn en is het geen oplossing voor het gesignaleerd probleem. Het melden van incidenten behoort gewoon weg toe aan de compliancefunctie. Deze uitspraak had baanbrekend kunnen zijn en een richtinggevend signaal kunnen geven aan de compliancefunctie binnen elke accountantsorganisatie, mits zij als betrokkene in de klacht werden betrokken. Ik betwijfel of er van enige baanbrekendheid nu sprake is.

Mark Dongor

waarop deze uitspraak is gebaseerd heeft me toch doen besluiten een annotatie te schrijven. Te meer ook omdat de voorzitter van de AK heeft aangegeven het belangrijk te vinden om te vernemen hoe deze uitspraak landt. Laat me beginnen te vermelden dat ik deze zitting van 10 januari 2014 heb bijgewoond en derhalve goed kennis heb kunnen nemen van de mondelinge toelichtingen op de klachten respectievelijk de verweren. Het fundament van deze uitspraak is in mijn optiek niet juist. In eerste instantie de kwalificatie van de dienstverlening van de accountant en de waardering van de subjectieve vermijdingshandelingen. Hier is sprake van een vorm van overige dienstverlening waar geen pasklare standaard voor beschikbaar is. Dat betekent dat de accountant in principe terugvalt op de fundamentele beginselen. De AK legt in mijn ogen onterecht een ‘parallel’ met NV COS 4410 door te stellen dat de subjectieve onderzoeksplicht zoals hoe het verwoord is in deze standaard ook van toepassing is bij deze vorm van overige dienstverlening. Het verzorgen van btw aangiften valt niet onder de reikwijdte van NV COS 4410. Het is dus te meer opmerkelijk dat de AK de subjectieve onderzoeksplicht uit NV COS 4410 als een ‘op hem rustende verplichting’ omschrijft terwijl hier sprake is van een overige opdracht. Mijn inziens is dit onjuist. Men kan wel stellen dat op grond van het fundamenteel beginsel integriteit de accountant moet vermijden dat hij, kortgezegd, in verband wordt gebracht met rapportages die materieel onjuist of misleidend zijn. De wijze hoe hij dit moet vermijden staat hem vrij. Naar de mening van de accountant heeft hij het nodige gedaan om dit te vermijden. De AK vindt echter van niet. De AK is de subjectieve handelingen van de accountant, die juist als doel hadden om te vermijden dat hij in verband wordt gebracht met rapportages die materieel onjuist of misleidend zijn, aan het waarderen en verbindt hier conclusies aan. Dat vermijden zie ik als een open norm waar de AK hier invulling aan tracht te geven. De vermijdingshandelingen zijn echter te subjectief van aard. Dat houdt in dat elke accountant hier anders invulling aan geeft. In dit specifieke geval heeft de accountant de volgende vermijdingshandelingen verricht (niet limitatief) ; 1. de facturen waren kritisch beoordeeld (het verrichten of controleren of deze ook betaald zijn is geen wettelijke vereiste cf de OB wetgeving en de BTW richtlijn), 2. facturen waren ook naar de belastingdienst verzonden, 3. client had bevestigd dat een financiering is verkregen. 4. er is op een gegeven moment verzocht om de bankafschriften waaruit de betalingen van de facturen blijkt. In mijn optiek wijzen voorgenoemde handelingen erop dat de accountant heeft getracht om te vermijden dat hij, gezien de aard van de opdracht, in verband wordt gebracht met rapportages die misleidend en onjuist zijn. De indruk is nu gewekt dat naar gelang de feiten en omstandigheden van het geval, ook bij overige opdrachten waar geen pasklare standaard voor is, verregaande controlehandelingen nodig zijn om aan de vermijdingseis te voldoen. De AK heeft hier naar mijn opvatting onnodig de open norm van vermijdingshandelingen opgerekt en in verband gebracht met de subjectieve onderzoeksplicht van NV COS 4410. Het onnodige zit juist in het feit dat de BTW fraude later wordt opgebiecht. De AK had zich derhalve enkel kunnen concentreren op wat de werkwijze is van de accountant na de opbiechting ipv de ‘parallel’ te trekken met NV COS 4410 en het waarderen van (subjectieve) vermijdingshandelingen

Reageren op een artikel kan tot drie maanden na plaatsing. Reageren op dit artikel is daarom niet meer mogelijk.

Aanmelden nieuwsbrief

Ontvang elke werkdag (maandag t/m vrijdag) de laatste nieuwsberichten, opinies en artikelen in uw mailbox.

Bent u NBA-lid? Dan kunt u zich ook aanmelden via uw ledenprofiel op MijnNBA.nl.