Expert Deloitte moet verweer onderbouwen in Vestia-zaak
De derivatenexpert van Deloitte heeft bij de controle van de jaarrekening van Vestia assurance verleend aan het controleteam. Zijn conclusies hadden daarom een deugdelijke grondslag nodig. In een tussenbeslissing geeft de Accountantskamer deze accountant in business vier weken de tijd om het verweer te onderbouwen dat hij over voldoende informatie beschikte.
Accountantskamer
- Zaaknummers:
- 14/583 Wtra AK
- Datum uitspraak:
- 13 oktober 2014
- Oordeel:
- n.v.t.
- Maatregel:
- n.v.t.
- Status:
- tussenbeslissing
- Vindplaats:
- ECLI:NL:TACAKN:2014:76
Lex van Almelo
Belangrijkste feiten
Bij de controle van de jaarrekening 2008 van Vestia schakelt de controleleider van Deloitte in maart 2009 een collega in. Deze 'director Capital Markets' van de Financial Advisory Services moet onderzoeken of de derivatenportefeuille van Vestia voldoet aan de voorwaarden om kostprijshedge-accounting te mogen toepassen.
Op 17 mei 2009 schrijft de derivatenexpert in een memo onder het kopje ‘Bevindingen' onder meer dat:
- er hedge-documentatie aanwezig is die op enkele punten nader moet worden uitgewerkt om volledig in overeenstemming te zijn met de vereisten van RJ290;
- kostprijshedge-accounting op consistente wijze wordt toegepast;
- de afgedekte posities en gebruikte 'hedging instruments' passen binnen RJ290;
- de onderliggende leningen en hedging-instrumenten in de balans op kostprijs worden gewaardeerd conform RJ290.
De expert concludeert dat hij op basis van de verrichte werkzaamheden en bevindingen van mening is dat Vestia voldoet aan de vereisten van RJ290 om kostprijshedge-accounting toe te passen.
In de jaarrekening 2008 van Vestia staat onder meer opgenomen dat:
- het resultaat 36,1 miljoen euro was;
- het eigen vermogen 613,5 miljoen euro was;
- het balanstotaal 4,5 miljard euro bedroeg;
- Vestia een (gesaldeerde) derivatenportefeuille had met een nominale waarde van 5,4 miljard euro;
- de marktwaarde van die portefeuille 762 miljoen euro negatief was;
- er een post langlopende schulden was van 3,5 miljard euro.
De derivatenpositie was niet verwerkt in de balans maar uitgewerkt in de toelichting. Daarin staat onder meer dat Vestia in verband met de negatieve marktwaarde van haar derivatenportefeuille 255 miljoen euro als zekerheid c.q. in depot heeft moeten storten bij haar banken.
Eind mei geeft de controlerend accountant een goedkeurende verklaring af bij de jaarrekening 2008.
Kort daarna stuurt de treasurer van Vestia de derivatenexpert en zijn collega vier Excel-bestanden toe met nadere informatie over de derivaten. Op basis van deze informatie vragen de expert en zijn collega de treasurer om een toelichting.
Eind juni brengt de expert een memo uit over de 'derivaten Vestia'. Daarin trekt hij de volgende conclusies:
- de betalingen die door Vestia worden ontvangen uit hoofde van de zes bekeken derivatencontracten zijn allemaal gerelateerd aan de EUR-rente;
- de betalingen die Vestia volgens deze contracten moet doen, zijn allemaal gedenomineerd in EUR;
- de betalingen die Vestia volgens deze contracten moet doen zijn niet steeds alleen maar gerelateerd aan bewegingen in de EUR-rente, waardoor de marktwaardeontwikkeling ook afhangt van de USD-, de GBP- en de CHF-rentecurve;
- de genoemde betalingen in alle gevallen zijn gemaximeerd;
- de marktwaardeberekening van het vierde, vijfde en zesde contract alleen kan worden berekend met complexe wiskundige modellen.
Op 11 augustus 2009 brengt Deloitte FAS een 'rapport van bevindingen m.b.t. kostprijshedge accounting' uit aan Vestia. De inhoud hiervan stemt grotendeels overeen met het memo van 17 mei 2009.
Strafzaak
Het functioneel parket van het Openbaar Ministerie verdenkt de treasurer van oplichting en witwassen. In het kader van het strafrechtelijk onderzoek neemt het OM cliëntdossiers van Vestia in beslag bij diverse accountantskantoren en -organisaties, waaronder dat van Deloitte FAS. In 2013 horen medewerkers van de FIOD en de rechter-commissaris de derivatenexpert en twee (toenmalige) collega's/medewerkers als getuigen.
De expert verklaart in de getuigenverhoren onder meer dat hij:
- zich voor zijn indruk van de administratieve organisatie/interne beheersing van Vestia alleen heeft gebaseerd op informatie van het controleteam;
- niet heeft gekeken naar het treasury-beleid van Vestia en de verslagen van de treasury-commissie van Vestia;
- niet heeft gekeken naar de juistheid en volledigheid van de leningenportefeuille en de derivatenportefeuille omdat hij mocht aannemen dat dit was vastgelegd door het controleteam;
- niet heeft gekeken naar de (pre-)confirmations/contracten van de banken inzake de derivatentransacties;
- de informatie kreeg van de treasurer van Vestia en dat hij heeft aangenomen dat daarover afstemming is geweest met het controleteam;
- de kasstroom uit de leningenportefeuille heeft afgezet tegen de kasstroom uit de derivatenportefeuille;
- niet weet of Vestia bepaalde derivaten buiten de hedge heeft willen laten vallen en dat een onderzoek daarnaar niet onder zijn opdracht viel;
- vindt dat het controleteam zou moeten bekijken wat hij niet bekeek, omdat dat team alle stukken had waarmee hij heeft gewerkt;
- zich niet kan herinneren dat hij de geldstroom heeft onderzocht rond de opties;
- zich niet kan herinneren dat Vestia alleen maar door haar geschreven 'swaptions' (opties op renteswaps) had;
- niet voor alle swaptions heeft bekeken of er een 'cap' op zat die het risico beperkte, maar slechts een steekproef heeft gedaan;
- om de effectiviteit van de hedge te bepalen de hoofdsommen van de derivaten en de leningen heeft vergeleken, maar daarin de swaptions niet heeft meegenomen;
- is afgegaan op de bevestiging van Vestia dat er voldoende leningen waren ten opzichte van de derivaten;
- de bevindingen van een collega relevant vond voor de beoordeling of kostprijshedge-accounting kon worden toegepast en dat hij aanneemt dat deze collega hem tijdig heeft geïnformeerd, maar de informatie pas op 22 juni 2009 formeel heeft gedocumenteerd;
- ondanks zijn kritiek op de AO/IB, het treasuryplan/mandaat en de door Vestia ingenomen derivatenposities toch vond dat Vestia kostprijshedge-accounting kon toepassen omdat hij "meer de diepte is ingegaan" en "door de interactie met Vestia een beter beeld heeft gekregen".
Tuchtklacht
Het functioneel parket van het Openbaar Ministerie dient een klacht tegen de expert in bij de Accountantskamer.
Klacht
De accountant is bij zijn werkzaamheden lichtzinnig, te weinig kritisch en daardoor laakbaar, ondeskundig en onzorgvuldig opgetreden, omdat hij op 17 mei 2009 een onvoldoende deugdelijke grondslag had voor zijn conclusie nu:
- er na het trekken en verspreiden van die conclusie nog substantiële werkzaamheden zijn verricht;
- het overigens discutabel is of de reikwijdte van de verrichte werkzaamheden steun biedt voor de getrokken conclusie.
Oordeel
De Accountantskamer oordeelt nog niet over de vraag of de expert een deugdelijke grondslag had voor zijn conclusie. Wel stelt de kamer dat hij inderdaad een deugdelijke grondslag had moeten hebben. Ook als accountant in business die niet verbonden is aan een accountantspraktijk en die zijn memo niet heeft ondertekend als RA.
Er gelden voor een accountant in business geen lichtere eisen dan die voor de controle zelf. De informatie die een accountant opstelt moet namelijk in overeenstemming zijn met de relevante voorschriften in de gegeven context. In dit geval is die context een verslaggevingsvraag die van materieel belang was in de controle van de jaarrekening: voldeed de derivatenportefeuille van Vestia aan de voorwaarden om kostprijshedge-accounting te mogen toepassen.
Het antwoord op die vraag was van wezenlijk belang voor zekerheid die de controlerend accountant moest verschaffen in het kader van de jaarrekeningcontrole. Vanwege die zekerheid gelden voor een accountant, die buiten het controleteam een deel van de controlewerkzaamheden doet, dezelfde deskundigheids- en zorgvuldigheidseisen als wanneer deze werkzaamheden binnen het controleteam zouden zijn uitgevoerd.
Overigens ligt het in dit geval voor de hand de expert aan te merken als openbaar accountant, gezien:
- de definities van 'assurance-opdracht' (in de VGC onder g., q., f. en d.), van 'openbaar accountant', 'accountantspraktijk' en 'accountantskantoor';
- de aard van zijn werkzaamheden;
- zijn verbondenheid met (het controleteam van) Deloitte Accountants bij deze opdracht.
Assurance en deugdelijke grondslag
De expert heeft in zijn memo niet vermeld volgens welke maatstaf en/of standaard hij het heeft opgesteld. Het memo bevat een 'conclusie' met concluderende bewoordingen die volgens de Accountantskamer alleen maar bedoeld kunnen zijn om het vertrouwen van de beoogde gebruiker te versterken in de uitkomst c.q. de juistheid van de inhoud van het memo. In dit geval was de controlerend accountant van Vestia de beoogde gebruiker.
Wijzend op de paragrafen 7 en 15 van het Stramien voor Assurance-opdrachten concludeert de Accountantskamer dat de expert met zijn memo had moeten aansluiten bij NVCOS 3000. "Het gaat in dit geval immers om een stuk waarin betrokkene in een specifieke opdracht en in verband met de controle van een jaarrekening tot een bepaalde uitspraak komt, die de facto ten doel had het standpunt van de controle-cliënt van betrokkene's opdrachtgever te ondersteunen/bevestigen en waarvan gezag uitgaat, enkel vanwege het feit dat een accountant tevens zijnde derivatenspecialist dit stuk op het gebied van verslaglegging van derivaten heeft opgesteld. Aan het memo moet dan ook het karakter én gewicht van assurance worden toegekend."
De Accountantskamer haalt in dit verband nog noot 5 bij paragraaf 12 van het Stramien aan. Daarin staat expliciet: "Iedere vorm van dienstverlening die voldoet aan de definitie van een assurance-opdracht is geen adviesopdracht maar een assurance-opdracht." De getrokken conclusie had dus in ieder geval moeten berusten op een deugdelijke grondslag en de expert moest dus voldoende (geschikte) assurance-informatie hebben.
De expert zegt dat hij daar wel degelijk over beschikte, maar dat zijn collega dit pas later heeft gedocumenteerd. In zijn verweer zegt hij ook dat de klager maar moet aantonen dat hij te weinig goede informatie had. Aan zijn verklaringen tegenover de FIOD kan de Accountantskamer volgens hem geen gewicht toekennen, omdat hij zich niet (inhoudelijk) had voorbereid op het verhoor. Hij dacht toen namelijk dat het verhoor alleen zou gaan over het handelen van de treasurer.
De Accountantskamer vindt dat je bij "een onderbouwde, gesubstantieerde en niet op voorhand onaannemelijke klacht" als deze van de accountant mag eisen dat hij zijn verweer mede baseert op en onderbouwt met alle relevante stukken uit het dossier. Niet alleen vanwege zijn deskundigheid maar ook omdat hij over die gegevens beschikt. Als hij dat niet doet, is het aan de tuchtrechter om te bepalen of en hoe dat moet worden gesanctioneerd. Bovendien is het verweer dat de accountant wel degelijk voldoende assurance-informatie had niet aannemelijk als hij dat niet met stukken onderbouwt.
De Accountantskamer vindt het in de gegeven omstandigheden onvoldoende gerechtvaardigd dat de expert niet alle relevante stukken uit zijn dossier aanvoert die zijn verweer kunnen staven. Dat de klacht helderder verwoord had kunnen worden, is geen goede reden. Dat de klager het dossier in beslag heeft genomen ook niet. De expert heeft het OM slechts kopieën verstrekt en in ieder geval niet het logboek van het elektronisch dossier.
De Accountantskamer geeft de expert alsnog vier weken de tijd om de stukken uit zijn (elektronisch) dossier over te leggen en zijn verweer te onderbouwen.
Maatregel
N.v.t.