Tuchtrecht

Niet verantwoordelijk voor lening zoon

Een registeraccountant heeft niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door twee cliënten geld te laten stoppen in een bouwproject van zijn zoon.

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Zaaknummers:
AWB 11/765
Datum uitspraak:
10 juli 2013
Oordeel:
ongegrond
Maatregel:
geen
Status:
definitief
Vindplaats:
ECLI:CBB:2013:68

Lex van Almelo

Belangrijkste feiten

Een registeraccountant brengt twee van zijn cliënten in contact met zijn zoon die bezig is met een bouwproject. De twee cliënten lenen het bedrijf van de zoon anderhalve ton tegen een rente van 10%. De zoon betaalt de eerste rentetermijn te laat. Na lang aandringen krijgen de twee beleggers deze rente in zes porties betaald.

De zoon betaalt ook de tweede rentetermijn te laat. Na lang soebatten ontvangen de beleggers een deel van deze rente, deels vanaf de rekening van het kantoor van zijn vader. Die reageert tegenover de klagers ook een paar keer namens zijn zoon.

In juli 2009 zeggen de twee beleggers de leningovereenkomst op. Zij eisen terugbetaling van de volledige hoofdsom en de achterstallige rente. Daarvoor laten zij conservatoir beslag leggen bij de zoon en zijn vader, de accountant. De beleggers dagvaarden de zoon, de accountant en diens kantoor.

De zoon stelt een minnelijke regeling voor, waarbij hij de hoofdsom en de rente betaalt en een deel van de kosten die de beleggers hebben gemaakt. De twee beleggers slaan dit aanbod af en dienen een klacht in. De Accountantskamer verklaart een deel van de klacht niet-ontvankelijk en de rest ongegrond. De beleggers gaan in beroep.

Beroepsgronden

De Accountantskamer heeft:

  1. de feiten onjuist en onvolledig vastgesteld;
  2. een deel van de klacht ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard omdat de klacht op dit punt te laat zou zijn ingediend;
  3. ten onrechte geoordeeld dat de accountant niet wist dat de investering riskant was;
  4. ten onrechte geoordeeld dat er je niet vanuit kan gaan dat de accountant eerder dan de beleggers wist dat de zoon niet zou voldoen aan zijn verplichtingen; de Accountantskamer had nader onderzoek moeten doen, zeker naar de door appellanten overgelegde factuur;
  5. ten onrechte geoordeeld dat de beleggers er niet over hebben geklaagd dat de accountant zich had moeten terugtrekken toen zijn objectiviteit en integriteit in het geding kwam; als het de kamer niet duidelijk was dat dit wel tot de klacht hoorde, had hij de gronden van de klacht op dit punt uit eigen beweging moeten aanvullen.

Oordeel

Het beroep is ongegrond.

Ad 1

De Accountantskamer hoeft niet alles wat een partij zegt of beweert op te nemen in de uitspraak, laat staan te kwalificeren als vaststaande feiten. De kamer kan zich beperken tot een weergave van de feiten die van belang zijn voor de beoordeling van de klacht en is vrij om te beoordelen of wat de partijen naar voren brengen feiten zijn of opvattingen van een partij.

Ad 2

Het College van Beroep voor het bedrijfsleven vindt net als de Accountantskamer dat de kern van het verwijt is dat de accountant de cliënten op zakelijk vlak in contact heeft gebracht met een familielid. Toen de cliënten op 6 juni 2007 de overeenkomst van geldlening aangingen, was de familieband zonneklaar. Op dat moment bestond de bedreiging van schending van de beroepsbeginselen al. De beleggers hebben de klacht meer dan drie jaar later ingediend, zodat die op dit punt terecht niet-ontvankelijk is verklaard.

De beleggers voeren nog aan dat zij de klacht wel tijdig zouden hebben ingediend als zij het eerder hadden geweten dat de accountant veel meer betrokken was bij de ondernemingen van zijn zoon dan hij doet voorkomen. Volgens het college baseren de beleggers zich hier vooral op vermoedens, terwijl de accountant die nauwe betrokkenheid uitdrukkelijk heeft aangevochten.

Onder verwijzing naar een college-uitspraak uit 2004 zeggen de twee beleggers verder dat een beroep op het tijdsverloop achterwege moet blijven vanwege de ernst van de misstap. Maar volgens het college gaat een vergelijking met die uitspraak niet op, omdat toen andere regels golden om het tijdsverloop te beoordelen.

Ad 3

Volgens de twee beleggers gaven alleen de inhoud van de leningovereenkomst en de wijze waarop die werd gesloten al aan dat sprake was van een risicovolle investering. Die overeenkomst getuigt volgens hen van "een verbazingwekkend amateurisme".

Het college zegt dat deze feiten ook al meer dan drie jaar voor het indienen van de klacht bekend waren en dat de twee geen gronden hebben aangevoerd die het college tot een ander oordeel brengen dan de Accountantskamer.
Ad 4

De bewering dat de accountant de financiële situatie van (het bedrijf van) zijn zoon kende, hebben de beleggers niet onderbouwd, terwijl de accountant de bewering wel heeft betwist.

Ad 5

Het college constateert dat de beleggers zich in hoger beroep niet hebben gekeerd tegen de manier waarop de Accountantskamer de klacht heeft geformuleerd en dat de twee destijds in de klacht niet hebben aangevoerd dat de accountant zich had moeten terugtrekken. De Accountantskamer zou dus buiten het geding zijn getreden als hij daarover een oordeel had geveld.

Maatregel

Geen.

reacties

Reageren op een artikel kan tot drie maanden na plaatsing. Reageren op dit artikel is daarom niet meer mogelijk.

Aanmelden nieuwsbrief

Ontvang elke werkdag (maandag t/m vrijdag) de laatste nieuwsberichten, opinies en artikelen in uw mailbox.

Bent u NBA-lid? Dan kunt u zich ook aanmelden via uw ledenprofiel op MijnNBA.nl.