Tuchtrecht

Bestuursvoorzitter zit goed bij 'klokkenluider'

Een bestuursvoorzitter van een accountantskantoor kan tuchtrechtelijk verantwoordelijk zijn voor de manier waarop de vertrouwenspersoon omgaat met de melding van een klokkenluider. In dit geval is de bestuursvoorzitter persoonlijk echter niets te verwijten.

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Zaaknummers:
AWB 10/869
Datum uitspraak:
23 april 2013
Oordeel:
beroep deels gegrond, klacht deels ongegrond deels niet-ontvankelijk
Maatregel:
geen
Status:
definitief
Vindplaats:
ECLI:NL:CBB:2013:BZ8246

Lex van Almelo

Belangrijkste feiten

Een belastingadviseur van de Utrechtse vestiging van een accountants/belastingadvies/consultantskantoor onderhoudt in 2005 een relatie met een junior belastingadviseur aan wie hij leiding geeft. Als zij de relatie verbreekt, ontstaat een onwerkbare situatie. De belastingadviseur moet zonder ontslagvergoeding het veld ruimen.

De ontslagen belastingadviseur begint de werkneemster, haar vriend en haar familie vervolgens te bestoken met brieven. En onder werknemers van het kantoor verspreidt hij krantjes, waarin hij de junior op de korrel neemt.

Het kantoor spant een kort geding aan om hem te stoppen. Daarin claimt de belastingadviseur schriftelijke rehabilitatie en een ontslagvergoeding. Als het kantoor daarop niet ingaat, dreigt de fiscalist een melding te doen onder de klokkenluidersregeling. Het kantoor zwicht niet en de fiscalist doet medio september 2008 een melding. Het bestuur van het kantoor laat twee weken later weten dat het geen aanleiding ziet nadere maatregelen te nemen.

Na een nieuwe e-mailcorrespondentie en na inschakeling van de compliance officer legt de vertrouwenspersoon de ontslagen belastingadviseur in mei 2009 opnieuw uit waarom het bestuur geen actie onderneemt in het kader van de klokkenluidersregeling.

De belastingadviseur dient daarop een klacht in tegen de bestuursvoorzitter. Deze heeft:

a) bewust een valse en misleidende verklaring gewaarmerkt en laten inbrengen in een gerechtelijke procedure tegen klager, althans achteraf impliciet en expliciet aan dat waarmerken en inbrengen zijn goedkeuring verleend;

b) bij herhaling doelbewust en tegen beter weten in gemeld of laten melden dat het dienstverband zou zijn geëindigd in verband met (het niet staken van) de contacten met de junior adviseur en daarbij iedere waarheidsvinding actief tegengewerkt door stelselmatig ongefundeerde uitspraken te doen over die contacten;

c) ten onrechte een kort geding aangespannen om de klager monddood te maken bij zijn klachten over personen die onder de leiding en verantwoordelijkheid werken van de bestuursvoorzitter;

d) binnen het kantoor een cultuur bevorderd waarin vennoten/partners boven de wet worden geplaatst en personen met deugdelijk gemotiveerde klachten buiten de wet;

e) de klokkenluidersregeling van het kantoor niet, althans onjuist, toegepast toen klager daar een beroep op deed en daarin volhard toen klager hem daar deugdelijk gemotiveerd op wees.

De Accountantskamer verklaart klachtonderdeel a niet-ontvankelijk en de rest van de klacht ongegrond. De belastingadviseur gaat in hoger beroep.

Beroepsgronden

De Accountantskamer heeft klachtonderdeel a ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard en de andere klachtonderdelen ten onrechte ongegrond.

Oordeel in beroep

Het beroep is deels gegrond.

Het College van Beroep voor het bedrijfsleven stelt om te beginnen vast dat een registeraccountant ook bij zijn werkzaamheden als bestuurslid onder het bereik van het tuchtrecht valt. Dat bereik beperkt zich dus niet tot de werkzaamheden die hij verricht voor zijn cliënten. Het college vindt ook dat de Accountantskamer terecht heeft gezegd dat het een accountant in het algemeen niet past om bewust onwaarheden te (doen) debiteren. Het civielrechtelijk standpunt dat hij een zakelijke betrekkingen inneemt over integriteit kan alleen leiden tot een gegrond tuchtrechtelijk verwijt in bijzondere omstandigheden. Bijvoorbeeld als de accountant zich bewust en te kwader trouw op een onjuist standpunt stelt.

Het college vindt dat de Accountantskamer klachtonderdeel a ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Dit klachtonderdeel is ontvankelijk voor zover het gaat om gedragingen na 23 november 2006. De klager heeft echter niet aangetoond dat de bestuursvoorzitter de misleidende en valse verklaring van de junior adviseur over de belastingadviseur heeft goedgekeurd.

De andere klachtonderdelen heeft de accountantskamer terecht ongegrond verklaard. Wat betreft de klachtonderdeel b heeft de accountantskamer terecht gezegd dat de klager niet heeft aangetoond dat de bestuursvoorzitter stelselmatig ongefundeerde uitspraken heeft gedaan over de omstreden contacten en het oorzakelijk verband met het ontslag. De stelling dat de bestuursvoorzitter op de zitting bij de Accountantskamer heeft gelogen door te zeggen dat het bestuur de fiscalist geen ongewenste intimiteiten verweet, mist volgens het college ook feitelijke grondslag. De fiscalist heeft namelijk niet onderbouwd dat het bestuur dergelijke verwijten eerder wel heeft geuit.

Ook de klacht over het voeren van een kort geding is terecht ongegrond verklaard. Een accountant moet het wel heel bont maken wil hij door het innemen van een civielrechtelijk standpunt in zakelijke relaties tuchtrechtelijk verwijtbaar zijn. In dit geval heeft de bestuursvoorzitter het kort geding ingetrokken. De Accountantskamer heeft ook de rest van zijn oordeel op dit punt voldoende gemotiveerd.

Wat het laatste klachtonderdeel betreft merkt het college het volgende op. De belastingadviseur klaagt er in beroep over dat de Accountantskamer zich enerzijds onbevoegd acht om een oordeel te vellen over de uitvoering van de klokkenluidersregeling door een accountant, maar de klacht toch ongegrond verklaart omdat de klager die niet voldoende heeft onderbouwd. Het college vindt dat de Accountantskamer wel degelijk bevoegd is om dit te beoordelen. De kamer heeft de klachten echter terecht ongegrond verklaard. De klager heeft namelijk niet aannemelijk gemaakt dat het optreden van de vertrouwenspersoon te wijten is aan onzorgvuldig dan wel niet integer handelen van de bestuursvoorzitter persoonlijk.

Maatregel

Geen.

Annotatie Herbert Reimers

Bij lezing van de belangrijkste feiten zou je verwachten dat de belastingadviseur degene is die wegens zijn wangedrag voor de tuchtrechter wordt gedaagd. Maar nee, het blijkt de belastingadviseur die een klacht indient tegen de bestuursvoorzitter van zijn voormalig werkgever. Deze bestuursvoorzitter probeerde eerder via een kortgeding het wangedrag van de belastingadviseur te stoppen.

Het optreden van een accountant als bestuurslid is volgens het CBb beroepsmatig handelen dat tuchtrechtelijk kan worden getoetst onder het destijds geldende artikel 33 Wet RA. Daar kun je ook anders over denken. In de memorie van toelichting bij de Wtra werd voor het bereik van het tuchtrecht oorspronkelijk onderscheid gemaakt tussen werkzaamheden die wel en niet tot de kerntaken van accountants behoren. Over de laatstgenoemde categorie zou niet direct geklaagd kunnen worden bij de Accountantskamer. Tot deze categorie behoren juridische advisering, samenstelling van de boekhouding, belastingadviezen, forensische accountancy, due diligence en automatiseringsadviezen. Dankzij een amendement op de wet kan nu direct worden geklaagd over elk beroepsmatig handelen van accountants, dus ook over niet-kerntaken. Op basis van deze wetsgeschiedenis komt het CBb tot het oordeel dat het niet de bedoeling was van de wetgever om onder beroepsmatig handelen uitsluitend "werkzaamheden van de accountant die hij voor cliënten verricht" te verstaan. En volgens het CBb was het evenmin de bedoeling het optreden van een accountant als bestuurslid aan te merken als niet-beroepsmatig handelen.

Zelf zou ik op basis van de genoemde wetsgeschiedenis het bereik van het tuchtrecht onder art 33 Wet RA beperken tot het eigenlijke optreden als accountant. Wanneer de accountant optreedt in de niet-financiële rol van bestuursvoorzitter van een accountantskantoor zou hij niet onder het tuchtrecht moeten vallen.

Met de invoering van de Wet op het accountantsberoep (Wab) is de term "beroepsmatig handelen" vervangen door "ten aanzien van de uitoefening van zijn beroep" (art. 42). In de memorie van toelichting wordt aangegeven dat naast beroepsmatige ook andere handelingen in de toetsing betrokken kunnen worden. Dat lijkt een verruiming, maar "voorwaarde is wel dat de betreffende gedraging te allen tijde van invloed moet zijn op de uitoefening van het beroep". Er moet dus eerst beoordeeld worden of het handelen van invloed is op de uitoefening van het beroep. Bij het optreden als bestuurslid in een niet-financiële rol is de relatie tussen dit handelen en de uitoefening van het accountantsberoep ook onder art 42 Wab mijns inziens niet vanzelfsprekend.

reacties

Reageren op een artikel kan tot drie maanden na plaatsing. Reageren op dit artikel is daarom niet meer mogelijk.

Aanmelden nieuwsbrief

Ontvang elke werkdag (maandag t/m vrijdag) de laatste nieuwsberichten, opinies en artikelen in uw mailbox.

Bent u NBA-lid? Dan kunt u zich ook aanmelden via uw ledenprofiel op MijnNBA.nl.