Fraude niet ontdekt ondanks oordeelonthouding
De controlerend accountants van een groente/fruitbedrijf onthouden zich drie keer van een oordeel, omdat de functiescheiding tussen de in- en verkoop onvoldoende was. Toch doen zij geen aanvullend onderzoek naar mogelijke omzetfraude. Het komt hun op een tijdelijke doorhaling respectievelijk een berisping te staan.
Accountantskamer
- Zaaknummers:
- 12/643 en 12/644 Wtra AK
- Datum uitspraak:
- 13 mei 2013
- Oordeel:
- deels gegrond
- Maatregel:
- tijdelijke doorhaling voor 4 weken resp. berisping
- Status:
- definitief
- Vindplaats:
- ECLI:NL:TACAKN:2013:YH0367
Lex van Almelo
Belangrijkste feiten
De Nederlandse dochter van een Duits familiebedrijf im- en exporteert groenten en fruit. Het bedrijf laat de jaarrekeningen sinds 2006 controleren door een partner en een teamleider van een accountants/advieskantoor te Rotterdam. De geconsolideerde jaarrekeningen van het concern worden gecontroleerd door de Duitse groepsaccountant. Met het oog op die controle heeft deze de Rotterdamse accountants sinds 2006 jaarlijks vragenlijsten laten invullen.
De Rotterdamse partner geeft een goedkeurende verklaring af bij de jaarrekeningen over 2006 en 2007. Bij de jaarrekeningen over 2008 tot en met 2010 geeft hij echter verklaringen af van oordeelonthouding. De functiescheiding tussen de inkoop- en de verkoopfuncties laat zo te wensen over dat het niet mogelijk is om vast te stellen of de omzet en de daarmee samenhangende posten volledig verantwoord zijn.
Op 2 augustus 2011 bekent één van de bestuursleden van de dochter tegenover de twee andere bestuursleden dat hij sinds 2006 fictieve omzet heeft gegenereerd via de post "uitstaande debiteuren". De Duitse moeder geeft daarop de groepsaccountant de opdracht deze fraude te onderzoeken. In december 2011 concludeert de groepsaccountant dat over de boekjaren 2006 tot en met 2011 een bedrag van ruim 2,4 miljoen euro aan verliezen is verborgen door fictieve omzetten te boeken.
De Nederlandse dochter dient een klacht in tegen de partner en de senior medewerker/teamleider van het Rotterdamse accountantskantoor.
Klacht
De Rotterdamse accountants hebben:
a. geen aanvullend substantief onderzoek gedaan, terwijl daar alle aanleiding voor was en met de oordeelonthouding impliciet de verantwoorde omzetten bevestigd;
b. onzorgvuldig gehandeld door over 2006 en 2007 goedkeurende verklaringen af te geven zonder daarvoor het vereiste onderzoek of substantieve tests uit te voeren, waardoor de fraude niet is ontdekt;
c. na de ontdekking van de fraude niet professioneel gehandeld door alleen stukken te willen leveren als de dochter en de moedermaatschappij een verklaring zouden ondertekenen dat zij de accountants niet aansprakelijk zouden stellen en door de jaarrekeningen 2010 en 2011 niet op te stellen, terwijl zij daarvoor wel waren betaald.
Oordeel
De klacht is deels gegrond.
Omdat de klaagster objectief gezien pas in 2011, nadat het bestuurslid de fraude had bekend, hoefde te twijfelen aan de controle door de accountants is de klacht volledig ontvankelijk.
De senior medewerker/teamleider was niet betrokken bij de controle van de jaarrekeningen over 2006 tot en met 2008 en daarvoor dus niet tuchtrechtelijk verantwoordelijk.
De accountants hadden bij de controle van de jaarrekeningen (voorzover ook de teamleider daaraan heeft meegewerkt) aanvullende gegevensgerichte werkzaamheden moeten uitvoeren om voldoende controle-informatie te krijgen. Met name om na te gaan of alle vorderingen in de post uitstaande debiteuren daadwerkelijk bestonden. Zij hadden dat bijvoorbeeld kunnen doen met saldobevestigingen in een steekproef uit deze post. Wat de accountants wel hebben gedaan, geeft maar zeer beperkte zekerheid over het bestaan van de vorderingen.
Er hoefde geen specifieke aanleiding of fraudesignaal te bestaan voor de aanvullende controlemaatregelen. De verplichting om aanvullende controlewerkzaamheden uit te voeren, vloeit namelijk voort uit de eis dat de controle van de jaarrekening (voor consolidatiedoeleinden) met voldoende diepgang moet worden uitgevoerd.
Ook uit hoofde van de vereiste professioneel-kritische instelling had van de accountants verwacht mogen worden dat zij meer controle-informatie over het bestaan van de vorderingen hadden vergaard. De noodzaak daarvoor was des te groter nu de betrokkenen zelf hadden geconstateerd dat de interne controle bij de dochter zwak was.
Dat een extern administratiekantoor de jaarrekeningen had samengesteld, is daarvoor geen excuus. De twee accountants hebben nog aangegeven dat zij niet precies wisten hoe de verhouding tussen de dochter en het extern administratiekantoor precies was. Zij hebben ook niet in hun controledossier opgenomen dat zij hebben afgezien van het verzamelen van meer controle-informatie omdat het externe kantoor de jaarrekening samenstelde.
Gezien de beperkte reikwijdte van de uitgevoerde gegevensgerichte werkzaamheden bestond er onvoldoende grondslag voor de verklaringen bij de jaarrekeningen - voor de goedkeurende verklaringen noch voor die van oordeelonthouding. Het is niet zeker dat de omzetfraude was ontdekt als die werkzaamheden wel waren uitgevoerd, maar de kans daarop was wel groter geweest, meent de Accountantskamer.
Een en ander betekent dat klachtonderdeel a ongegrond is klachtonderdeel b deels gegrond.
De klacht over het achterhouden van stukken etc. is onvoldoende onderbouwd.
Maatregel
De accountants hebben hun kerntaak niet naar behoren hebben uitgevoerd, terwijl het om een zeer wezenlijke post gaat. Zij hebben echter niet opzettelijk of uit eigen gewin gehandeld. De Accountantskamer legt daarom aan de partner een tijdelijke doorhaling op voor vier weken en aan de teamleider een berisping.