Vermoedens btw-fraude niet gemeld
De tekst op een post-it-memobriefje verraadde dat zij vermoedden dat hun cliënt btw-fraude had gepleegd. Maar twee AA's meldden niets bij FIU Nederland. Ook namen zij genoegen met een gefaxte kopie van het rijbewijs van de firmanten zonder de firmanten persoonlijk te identificeren en de identiteit te verifiëren. Zij zijn daarom berispt.
Accountantskamer
- Zaaknummers:
- 12/1168 en 12/1169 Wtra AK
- Datum uitspraak:
- 08 februari 2013
- Oordeel:
- deels gegrond
- Maatregel:
- berisping
- Status:
- definitief
- Vindplaats:
- ECLI:NL:TACAKN:2013:YH0342
Lex van Almelo
Belangrijkste feiten
Het Bureau Financieel Toezicht (BFT) heeft van het Openbaar Ministerie informatie gekregen over btw-fraude door een vennootschap onder firma. Uit deze informatie blijkt dat twee AA's op de hoogte waren dat de vof vermoedelijk betrokken was bij btw-fraude, maar dat zij geen melding hebben gedaan bij FIU Nederland.
AA 1 is kantoorleider van het accountantskantoor dat de jaarstukken van de vof samenstelt. AA 2 was verantwoordelijk voor de samenstelling. De contacten met de firmanten werden onderhouden door een relatiemanager. Het kantoor zet in augustus 2009 de werkzaamheden voor de firma stop als een advocaat meldt dat de firmanten zich hebben gemeld voor een aanvraag tot schuldsanering.
Twee maanden later krijgt het accountantskantoor te horen dat een administratiekantoor de opdracht heeft gekregen voortaan de accountants- en fiscale zaken van de firmanten te behartigen. Het administratiekantoor vraagt namelijk of er vaktechnische bezwaren bestaan om deze opdracht te aanvaarden. AA 2 laat weten dat die bezwaren niet bestaan.
In januari 2011 spreekt het BFT met AA 2 en de relatiemanager in het kader van een onderzoek. Het definitieve onderzoeksrapport wordt binnen het BFT doorgestuurd naar de afdeling Handhaving, die beslist over nader te nemen maatregelen. Het BFT dient in juni 2012 een klacht in tegen de accountants.
Klacht
De accountants hebben:
I. de vennoten van de firma niet in persoon geïdentificeerd en evenmin hun identiteit geverifieerd;
II. de onjuiste btw-aangiften van de firma niet als ongebruikelijke transactie gemeld bij de FIU-Nederland hoewel zij daarvan op de hoogte moeten zijn geweest;
III. het administratiekantoor niet volledig geïnformeerd.
De kantoorleider heeft:
IV. eerst gezegd dat hij de fiscale fraude ten onrechte niet als ongebruikelijke transactie had gemeld, maar dit later ontkend.
Oordeel
De klacht is deels gegrond.
Ad I
Volgens de Accountantskamer had AA 2 (en de kantoorleider niet) de plicht om de identiteit van de cliënt persoonlijk vast te stellen en verifiëren. Duidelijk is dat de firmanten toen zij klanten werden van het kantoor zich niet op de voorgeschreven manier hebben geïdentificeerd. De gefaxte kopieën van rijbewijzen van de twee firmanten, die zich in het dossier bevinden, zijn onvoldoende om te zeggen dat de accountant de identiteit voldoende heeft vastgesteld en geverifieerd, zoals de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) voorschrijft. Dat de relatiemanager de identiteit van de firmanten kende, is geen excuus. Klachtonderdeel I is daarom grond ten aanzien van AA 2.
Ad II
Volgens de Accountantskamer waren de accountants beiden op de hoogte van de onjuiste btw-aangiften. De accountants hebben op de zitting onder meer gezegd dat zij niet alle gevraagde gegevens hadden gekregen, dat er informatie over zeven aaneengesloten maanden ontbrak en dat de rondrekening over het jaar 2007, op basis van de gegevens die wèl beschikbaar waren, naar hun mening niet juist kon zijn. Maar: "Wij hadden niet het idee dat er sprake zou zijn van fraude ..."
Toch blijkt volgens de Accountantskamer uit hun verklaringen dat zij wel degelijk vraagtekens hebben gezet bij de uitkomsten van hun berekening, met name op het moment dat de firma geen nadere informatie wilde verstrekken om de jaarcijfers te kunnen opstellen. De Accountantskamer vindt dat de accountants zich terdege hadden kunnen en moeten realiseren dat de afwijkende uitkomsten van hun berekening wellicht voortvloeiden uit frauduleus handelen en dus duidden op een ongebruikelijke transactie. Op de brief van het administratiekantoor aan de accountants was namelijk een post-it-memobriefje geplakt waarop AA 2 had geschreven: "(AA 1, red.), wat voor reactie gaan we geven? Btw-fraude melden? 2007 + 2008 nog niet af".
De accountants hebben op de zitting verklaard dat dit spreektaal was en dat zij naar aanleiding van de brief tot de conclusie waren gekomen dat ze geen vermoeden van fraude hadden en eerst nog wilden beschikken over de opgevraagde stukken. Dat overtuigt de Accountantskamer niet. Uit de brief die AA 2 aan het administratiekantoor heeft geschreven blijkt namelijk dat de accountants wisten dat de fiscus een boekenonderzoek had ingesteld in verband met verschuldigde omzetbelasting. Die wetenschap had eens te meer het vermoeden moeten doen ontstaan dat er sprake was van een ongebruikelijke transacties in de vorm van btw-fraude. Volgens de Hoge Raad kan belastingfraude de basis vormen voor het delict witwassen, zodat een vermoeden van fiscale fraude moet leiden tot een vermoeden van een witwastransactie. De accountants hebben daarom niet voldaan aan hun verplichting om het handelen van de vof als ongebruikelijke transactie te melden.
Ad III
De klacht over het niet volledig inlichten van het administratiekantoor verklaart de Accountantskamer ongegrond. De kantoorleider was er niet bij betrokken en kan hiervoor dus ook niet verantwoordelijk worden gehouden. Omdat het administratiekantoor niet kan worden gezien als opvolgend accountant, hoefde AA 2 de gevraagde informatie niet te verstrekken en ook niet op de hoogte te stellen van zijn vermoedens van fraude en van de indiening van een verzoek om schuldsanering. Integendeel. Gezien de omstandigheden en de geheimhoudingsplicht had het meer voor de hand gelegen dat de AA had geantwoord dat het hem niet vrijstond de vraag van het administratiekantoor te beantwoorden.
Ad IV
Dat de kantoorleider eerst gezegd heeft dat hij de fiscale fraude ten onrechte niet als ongebruikelijke transactie heeft gemeld, maar dit later heeft ontkend, is door de kantoorleider gemotiveerd weersproken en onvoldoende onderbouwd door het BFT.
Maatregel
Gezien de aard en de ernst van de verzuimen en omdat de accountants zelfs tijdens de zitting nog onvoldoende oog hadden voor het naleven van de meldplicht vindt de Accountantskamer voor beide accountants een berisping passend en geboden.
Annotatie Jan Achten
Niet iedere accountant staat erbij stil, maar ook btw-fraude is meldingsplichtig onder de Wwft. Verder bevestigt de tuchtrechter opnieuw: als er reden is tot wantrouwen (hier: de niet-sluitende btw-totaalcontrole), moet de accountant verder zoeken. Goed om aan te denken bij de herziening van COS 4410.
Collegiaal overleg met een administratiekantoor hoeft volgens de Accountantskamer niet en is in strijd met de geheimhoudingsplicht. De accountant zal in voorkomende gevallen eerst toestemming moeten vragen.