Tuchtrecht

Wederhoor ontbreekt bij intern memo controller

Een accountant die als controller een onderzoek doet waaruit conclusies worden getrokken over een persoon, moet wederhoor toepassen. Ook als het onderzoeksresultaat puur intern wordt gebruikt.

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Zaaknummers:
AWB 10/460 en 09/742A
Datum uitspraak:
21 juni 2012
Oordeel:
ongegrond resp. gegrond
Maatregel:
geen resp. waarschuwing
Status:
definitief
Vindplaats:
ECLI:NL:CBB:2012:BW7868, ECLI:NL:CBB:2012:BW7869

Lex van Almelo

Belangrijkste feiten

Een accountant werkt als controller bij een accountantsmaatschap. Eén van de partners raakt arbeidsongeschikt en moet de maatschap verlaten. Er bestaan verschillen van inzicht over de urenverantwoording en facturering. De controller onderzoekt daarom het urenregistratiesysteem en productieoverzicht van deze partner over het jaar 2003. De bevindingen vormen de basis voor een memo aan het bestuur. Het memo is een beetje negatief voor de arbeidsongeschikte partner. Op grond van dit memo beslist de maatschapsvergadering over de voorwaarden waaronder de partner wordt uitgezet.

De uitgezette partner dient een klacht in bij de Raad van Tucht tegen de controller en drie accountants die het memo hebben gebruikt om hem te wippen. De uitgezette partner heeft namelijk niet de gelegenheid gehad om op de bevindingen te reageren. En daarom hadden de accountants in de maatschapsvergadering dat memo niet mogen gebruiken. De raad weigert de klacht in behandeling te nemen vanwege het grote tijdsverloop. De uitgezette accountant gaat hiertegen in beroep.

Beroepsgronden

De Raad van Tucht heeft de klachten ten onrechte niet in behandeling genomen.

Oordeel in beroep

Het beroep is gegrond. De Raad van Tucht had de zaak moeten behandelen. Omdat de partijen graag willen dat het College van Beroep voor het bedrijfsleven de klacht behandelt, verwijst het college de klacht niet door naar de Accountantskamer, maar doet deze zelf af.

In AWB 10/742 verklaart het college de klacht over het memo zelf gegrond. Bij het opstellen van het memo is de controller opgetreden als accountant. Het memo is namelijk het resultaat van een onderzoek naar de urenregistratie en de productie van een van de partners. Daarmee is het memo een weerslag van accountantswerkzaamheden. Dat het memo is opgesteld voor een volledig interne situatie maakt daarbij niet uit. Daarbij neemt het college in aanmerking dat het onderzoek niet behoorde tot de reguliere werkzaamheden als maatschapscontroller. Bij het opstellen van het memo had de controller als accountant een zelfstandige, van het maatschapsbestuur losstaande verantwoordelijkheid om zijn werkzaamheden te voorzien van een deugdelijke grondslag.

Bij een persoonsgericht onderzoek als dit, moet de betrokkene in de gelegenheid worden gesteld inlichtingen te geven in de vorm van wederhoor. Ook als er van een persoonsgericht onderzoek in de eigenlijke zin geen sprake is, kan de betrokkenheid van bepaalde personen bij de onderzochte handelingen zo direct en intensief zijn dat het onderzoek onvermijdelijk de positie en het functioneren van die persoon raakt. In dat geval moeten die persoon kunnen reageren op de bevindingen, voordat het memo aan de opdrachtgever wordt uitgebracht.

Die gelegenheid heeft de uitgezette partner niet gehad, terwijl dat zeker had gemoeten omdat er al een juridisch conflict bestond tussen de partner en de maatschap. De controller heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld omdat hij heeft nagelaten de uitgezette partner te horen of op een andere wijze in de gelegenheid te stellen zijn zienswijze kenbaar te maken. Bovendien heeft de controller hiervan geen melding gemaakt in het memo dat negatief was getint voor de arbeidsongeschikte partner. Daarom eist het memo een dergelijke grondslag.

De klacht over het gebruik van het memo door de drie accountants is ongegrond. De accountants hebben de arbeidsongeschikte partner namelijk verschillende malen in de gelegenheid gesteld om te reageren op de bevindingen die in het memo zijn neergelegd. De arbeidsongeschikte partner heeft daarvan "om hem moverende redenen slechts in zeer beperkte mate" gebruikgemaakt. De drie accountants hebben daarom niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld.

Maatregel

De controller wordt schriftelijk gewaarschuwd.

Annotatie Hans Blokdijk

Omdat de gewraakte werkzaamheden hebben plaatsgehad vóór de invoering van de VGC beoordeelt het college deze in het licht van de GBR-1994 en beschouwt het de betrokkene als 'openbaar' accountant. Het college motiveert dit vanuit de aard van de werkzaamheden, maar onder de GBR-1994 was voor het al dan niet 'optreden als (openbaar) accountant' in wezen doorslaggevend hoe een RA zich in het maatschappelijk verkeer manifesteerde. In dit geval was de betrokkene als controller werkzaam bij een accountantsmaatschap in een zuiver interne functie, waardoor hij zich helemaal niet in het maatschappelijk verkeer manifesteerde. Het gevolg van de zienswijze van het college is dat hij - bij gebrek aan hoor en wederhoor - op andere wijze een deugdelijke grondslag had moeten verkrijgen. Maar daartoe had hij geen poging gedaan.

De vraag rijst of het oordeel onder de VGC anders geluid zou hebben. Zoals ik eerder schreef in mijn annotatie bij AWB 08/455 wordt aangenomen dat het beginsel van de 'deugdelijke grondslag' valt onder het beginsel van deskundigheid en zorgvuldigheid, dat voor alle RA's geldt. Het antwoord op bovenstaande vraag is naar mijn mening dus ontkennend.

4 reacties

Mark Dongor

Ik maak van de reactiemogelijkheid gebruik om deze uitspraak van een annotatie te voorzien. In eerste instantie het beroep. Het beroep ziet uitsluitend op de vraag of er hoor en wederhoor had moeten worden toegepast voor het verkrijgen van een deugdelijke grondslag. Er is niet in beroep gegaan tegen een eventuele mogelijkheid dat de betreffende memo onjuistheden zou bevatten. Appellant heeft wel gemeend dat, vanwege het mogelijk ontbreken van een deugdelijke grondslag, de eventuele onjuistheden in de memo moeten worden meegenomen in de afwegingen van het College. Het College verwerpt dit omdat uit het tuchtrechtelijk verwijt niet anders kan worden afgeleid dat het hier gaat om het niet toe passen van hoor en wederhoor. Proceduretechnisch bezien was het wellicht verstandiger geweest van Appellant om de formulering van de klacht door de Raad van tucht te betwisten en/of een volledig nieuw geformuleerde klacht in te brengen. Vermeldenswaardig is overigens dat partijen de zaak inhoudelijk direct door het College hebben laten afdoen. Proceduretechnisch is dit een risicovolle zet omdat er maar één rechterlijke instantie nu een oordeel velt over de feiten en omstandigheden. Voor betrokken in dit geval dus een bittere pil. Opmerkelijk in deze casus is dat een accountant in business onder omstandigheden kan worden bestempeld als een openbaar accountant, waardoor deel B van de VGC ook op hem van toepassing kan worden verklaard. De scope van de VGC waaronder men als accountant kan vallen wordt hierdoor ongewenst vergroot. Immers, de werkzaamheden van de accountant in business kunnen hierdoor een hybride karakter krijgen. Ik ben me er van bewust dat de uitspraak is gedaan met inachtneming van de bepalingen in de GBA. Echter meen ik hieruit af te kunnen leiden dat het zelfde kan gelden bij toepassing van de VGC. De omstandigheid waardoor de accountant in business werd aangemerkt als een openbare accountant had, volgens het College, te maken met de aard van de werkzaamheden. Het memo is het resultaat van onderzoek en vormt een weerslag van werkzaamheden die behoren tot de werkzaamheden van een accountant. Deze overweging roept vragen op. Het is niet zelden dat accountants in business werkzaamheden verrichten die naar hun aard vergelijkbaar zijn met werkzaamheden die een openbare accountant zou verrichten. Het enige verschil in dit verband is dat de resultaten van dergelijke werkzaamheden vaak voor intern gebruik zijn bedoeld. En laat het nou net zo zijn dat het College hier expliciet aangeeft dat dit geen rol speelt bij de vaststelling van de vraag of de accountant in business hier als openbaar accountant heeft gehandeld. De accountant in business zal zich er dus meer bewust van moeten zijn dat bepaalde gedane werkzaamheden een statusverandering met zich mee kunnen brengen. Tot slot het beginsel van hoor en wederhoor. Het College meent dat wanneer een memo bevindingen bevat over het functioneren, handelen of nalaten van een persoon die onderwerp is van onderzoek, zullen inhoud en strekking van een memo in de regel meebrengen dat deze persoon in de gelegenheid wordt gesteld inlichtingen te geven in de vorm van wederhoor. Dit beginsel is op zich zelf helder indien het gaat om persoonsgerichte onderzoeken. Echter meent het College dat als van een persoonsgerichte onderzoek in eigenlijke zin geen sprake is maar de betrokkenheid van bepaalde personen bij de handelingen die het voorwerp van het onderzoek zijn zodanig direct en intensief zijn, dient aan deze personen de mogelijkheid te worden geboden om te worden gehoord. Ook hier worden vragen opgeroepen. De eerste vraag is wat de reikwijdte is van dit beginsel. In de ‘boetedraagkracht’ zaak (YH304) werd door de AK aangenomen dat het beginsel van hoor en wederhoor was geschonden ondanks dat er in eigenlijke zin geen sprake was van een persoonsgerichte onderzoek. Ook bleek in deze zaak niet dat de positie en het functioneren van personen werd geraakt. Desalniettemin was het beginsel van hoor en wederhoor geschonden. Dit is slechts een voorbeeld van hoe ver dit beginsel kan reiken. Een andere vraag is de volgende. Wat moet worden verstaan onder een ‘persoon’? Uit de formulering van het College lijkt het te gaan om mensen van vlees en bloed maar zeker is dit niet. In de ‘boetedraagkracht’ zaak werd er immers naar mijn mening niet geheel voldaan aan het beginsel van het College. Het onderzoek had betrekking op de solvabiliteitspositie van een entiteit. Geen persoon van vlees en bloed. Toch was het beginsel van hoor en wederhoor geschonden. Dus onder ‘persoon’ moet naar mijn opvatting ook een entiteit worden verstaan.

Arnout van Kempen

Ah, dank. Ik had me niet gerealiseerd dat het een GBR-casus was. Deel A geldt inderdaad altijd, wil dat ook zeggen dat wederhoor toepassen altijd aan de orde is zodra een accountant een tekst opstelt die het optreden en/of de positie van een persoon raakt? En waar zou die grens dan moeten liggen?

Geert de Jonge

De casus speelt onder het regime van de GBR 1994 en het CBB concludeert dan terecht dat de controller in het gewraakte geval optreedt als accountant en derhalve dan artikel 11 van de GBR 1994 van toepassing is. Onder de VGC zou de vraag of hier sprake is van optreden als accountant niet eens aan de orde hoeven te komen. Deel A en m.n. hier te noemen A-130 (deskundigheid en zorgvuldigheid) geldt voor alle registeraccountants.

Arnout van Kempen

Boeiende casus. Vooral omdat zich bij deze controller een rariteitje uit de VGC voordoet. Hoewel deze accountant gezien zijn functie kennelijk "accountant in business" is, volgt uit de definities van de VGC dat hij openbaar accountant is (zie definitie q uit de VGC). Is de overweging van de AK mede daarop gebaseerd, of zou de AK tot dezelfde conclusies zijn gekomen als het een controller van een artsenmaatschap betrof, die dus volgens de VGC een AIB zou zijn geweest? En in dat laatste geval: hoever kan je gaan met de eis wederhoor toe te passen?

Reageren op een artikel kan tot drie maanden na plaatsing. Reageren op dit artikel is daarom niet meer mogelijk.

Aanmelden nieuwsbrief

Ontvang elke werkdag (maandag t/m vrijdag) de laatste nieuwsberichten, opinies en artikelen in uw mailbox.

Bent u NBA-lid? Dan kunt u zich ook aanmelden via uw ledenprofiel op MijnNBA.nl.