Definitief doorhalen bij weigeren periodieke toetsing
Accountants die weigeren mee te werken aan de periodieke toetsing moeten niet tijdelijk maar definitief worden doorgehaald. Zij kunnen dan niet hun straf uitzitten en gewoon opnieuw beginnen. Want als zij zich weer willen inschrijven, wordt bekeken of zij nu wèl willen meewerken aan de periodieke toetsing. In één van de zaken wordt de onpartijdigheid van de oud-voorzitter van de NOvAA als lid van de Accountantskamer vergeefs aangevochten.
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Zaaknummers:
- AWB 10/46, 10/468 en 10/568
- Datum uitspraak:
- 27 maart 2012
- Oordeel:
- ongegrond
- Maatregel:
- definitieve doorhaling 6 maanden, 6 maanden resp. 5 jaar
- Status:
- definitief
- Vindplaats:
- ECLI:NL:CBB:2012:BW0810, ECLI:NL:CBB:2012:BW0826, ECLI:NL:CBB:2012:BW0823
Lex van Almelo
Belangrijkste feiten
In deze drie afzonderlijke zaken weigerden AA's om uiteenlopende redenen mee te werken aan de periodieke toetsing van hun praktijk. De ene accountant beweert dat hij geen praktijk meer voerde (AWB 10/46). De andere vindt de kosten van de periodieke toetsing te hoog in vergelijking met die van de AFM bij de aanvraag van een Wta-vergunning (AWB 10/468). De derde vindt de periodieke toetsing niet nodig omdat hij zijn accountantswerkzaamheden binnen afzienbare tijd wil gaan staken (AWB 10/568).
De eerste is een tijdelijke doorhaling van zes maanden opgelegd, aan de tweede een definitieve van zes maanden en aan de derde en definitieve doorhaling van vijf jaar.
Beroepsgronden
De belangrijkste beroepsgronden zijn dat de doorhaling ten onrechte is opgelegd en de sanctie te zwaar.
Oordeel in beroep
De beroepen zijn ongegrond.
Het College van Beroep voor het bedrijfsleven vindt de weigering in alle drie gevallen "een zeer ernstige overtreding van de Verordening op de Periodieke Preventieve Toetsing". In zo'n geval is een definitieve doorhaling van de inschrijving van de accountant in het register aangewezen. Als de accountant zich na het verstrijken van de doorhalingstermijn opnieuw wil inschrijven, zou hij daarvoor een aanvraag moeten indienen. Bij de beslissing over die aanvraag zal onder andere aan de orde kunnen komen of er gegronde vrees bestaat dat de accountant niet zal meewerken aan de toetsing van zijn praktijk.
In de zaken AWB 10/468 en AWB 10/568 had de Accountantskamer al een doorhaling opgelegd. In de zaak AWB 10/46 had de Accountantskamer echter een tijdelijke doorhaling opgelegd. Het College verandert die tijdelijke doorhaling in een definitieve met de zelfde termijn. De accountant moet na het verstrijken van de doorhalingstermijn dus opnieuw een aanvraag doen om te worden ingeschreven.
In hoger beroep valt de maatregel dus zwaarder uit dan in eerste instantie. Volgens het College verzetten de Wet AA noch de Wet tuchtrechtspraak accountants zich ertegen dat er een zwaardere maatregel wordt opgelegd als de accountant zelf in hoger beroep gaat. Het College wijst op andere beroepsgroepen waarbij dat ook mogelijk is.
Maatregel
Definitieve doorhaling voor zes maanden, zes maanden respectievelijk vijf jaar.
'Wraking' oud-NOvAA-voorzitter
In AWB 10/568 vecht de accountant de beslissing van de Accountantskamer aan omdat één van de leden bestuurslid en voorzitter was van de NOvAA. Het College ziet hierin geen reden om de beslissing van de Accountantskamer terug te draaien. Het lid van de Accountantskamer was geen bestuurslid en geen voorzitter van de NOvAA meer toen de accountant zijn klacht indiende bij de Accountantskamer. Daarbij komt dat de accountant het lid van de Accountantskamer niet heeft gewraakt toen de klacht in eerste instantie werd behandeld, terwijl hij van de achtergrond van deze tuchtrechter op de hoogte was.
Onder deze omstandigheden kan het instellen van hoger beroep niet leiden tot een onderzoek naar de vermeende niet-onpartijdigheid van een lid van de Accountantskamer. Ook al niet omdat het College de beslissing van de Accountantskamer in volle omvang toetst.
Annotatie Hans Blokdijk
Als alleen de accountant in beroep gaat (zoals in AWB 10/46) komt verzwaring van de sanctie uiterst zelden voor. Ik heb dit eerder alleen bij een geval uit 1986 waargenomen. Voor accountants is in beroep gaan dus niet meer vrijwel risicoloos!
In AWB 10/568 brengt de accountant enkele ongewone argumenten in stelling. Eerst poogt hij in beroep achteraf één van de accountantsleden van de Accountantskamer (AK) te wraken. Die poging faalt natuurlijk; dat had hij vóór de zitting bij de AK moeten doen. Bovendien ligt de zaak in beroep 'in volle omvang' ter toetsing voor, waardoor een eventueel gebrek in de uitspraak van de AK alsnog kan worden gecorrigeerd.
Ook ongewoon is een beroep op artikel 1 van het Eerste Protocol van het Europees Verdrag inzake de Rechten van de Mens (EVRM). Dat waarborgt het ongestoorde recht van eigendom, in dit geval van de accountantspraktijk. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven oordeelt dat dit moet worden afgewogen tegen het algemeen belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep, waarvoor de voorwaarden duidelijk en toegankelijk zijn vastgelegd, en waarvan de toepassing voldoende voorzienbaar is.