Contante betalingen niet goed verwerkt
Een accountant-administratieconsulent heeft bij het samenstellen van de jaarrekeningen onvoldoende gekeken of de contante betalingen administratief wel goed werden verwerkt, waardoor de kasomzet niet goed is verantwoord en de samenstellingsverklaring een deugdelijke grondslag mist.
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Zaaknummers:
- AWB 10/428
- Datum uitspraak:
- 18 oktober 2012
- Oordeel:
- hoger beroep deels gegrond, klacht deels gegrond
- Maatregel:
- berisping
- Status:
- definitief
- Vindplaats:
- ECLI:NL:CBB:2012:BY0958
Lex van Almelo
Belangrijkste feiten
Een AA stelt de jaarrekeningen 2002 en 2003 samen van een praktijk waar een deel van de omzet contant binnenkomt. Een fiscalist van zijn kantoor verzorgt de IB-aangiften van de twee vennoten van die maatschap. De fiscalist begeleidt de twee bij een boekenonderzoek dat de Belastingdienst in 2004 uitvoert.
Bij het boekenonderzoek stelt de Belastingdienst vast dat in de jaren 2001, 2002 en 2003 kasomzet ten onrechte niet is verwerkt in de jaarrekeningen en dus ook niet in de aangiften IB. De Belastingdienst voert ook nog enkele correcties door op andere posten.
De twee vennoten houden de AA daarvoor als manager van het kantoor verantwoordelijk en dienen een klacht in bij de Klachtencommissie NIVRA-NOvAA. De klacht belandt later bij de Accountantskamer.
Volgens het eerste klachtonderdeel zou de AA het 'vanaf enig moment' niet meer nodig hebben gevonden om 'contante betalingen' (kasontvangsten) in de financiële administratie (en jaarrekening) te verwerken en zou hij de klagers niet of onvoldoende hebben geïnformeerd over de noodzaak een adequate kasadministratie te voeren. Daarbij zou hij bovendien onvoldoende oog hebben gehad voor de bijzondere voorzieningen die getroffen moesten worden om het medisch beroepsgeheim te waarborgen.
De Accountantskamer verklaart de klacht op twee onderdelen ongegrond. Het eerste onderdeel van de klacht is niet-ontvankelijk, omdat de klacht op dit punt te laat is ingediend, namelijk meer dan drie jaar nadat de accountant de samenstellingsverklaring heeft afgegeven en de gebrekkige kasadministratie over de jaren 2002 en 2003 heeft besproken met de vennoten.
De vennoten gaan in hoger beroep.
Beroepsgronden
De Accountantskamer heeft het eerste onderdeel van de klacht ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Dat de accountant de contante ontvangsten in de jaarstukken had moeten verwerken, wisten de klagers pas in mei 2007.
Oordeel in beroep
Het beroep is deels gegrond.
Ontvankelijkheid
Het College van Beroep voor het bedrijfsleven onderstreept dat de verjaringstermijn niet gaat lopen op het moment dat een klager beseft dat er iets mis is. De termijn gaat in op het moment dat de klager objectief gezien, gelet op de voor hem beschikbare informatie, op de hoogte is van het beklaagde handelen of nalaten van de betrokken accountant.
Het college verklaart het beroep ongegrond voor zover de accountant de vennoten niet of onvoldoende zou hebben geïnformeerd over de noodzaak een adequate administratie te voeren en onvoldoende oog zou hebben gehad voor de voorzieningen om het medisch beroepsgeheim te waarborgen. De klagers hebben hierover namelijk al op 1 oktober 2004 gesproken met de accountant.
De klacht is echter wel op tijd ingediend voor zover die gaat om het niet verwerken van contante betalingen in de financiële administratie. De accountant wist dat de maatschap de honoraria ten dele contant en ten dele per bank en giro liet betalen, dat eens per jaar alle financiële bescheiden van de praktijk aan het kantoor werden gegeven en dat het kantoor op een bepaald moment alleen nog maar de bank- en girobescheiden heeft verwerkt. Op de zitting bij de Accountantskamer heeft de accountant erkend dat hij heeft aangenomen dat er in 2002 geen contante omzet was, omdat daarvoor facturen ontbraken. Ook heeft hij erkend dat hij niet goed heeft gekeken naar de stortingsbewijzen van de bank. Dat er in de administraties van 2001, 2002 en 2003 fouten zijn gemaakt, sluit de accountant achteraf dan ook niet uit.
Maar toentertijd gingen zowel het kantoor als de maatschap ervan uit dat de kasomzet administratief goed was verwerkt. Voor het college staat niet vast dat de vennoten drie jaar voor het indienen van de klacht al voldoende op de hoogte waren van de fouten om een klacht te kunnen indienen tegen de accountant. Anders dan de Accountantskamer meent het college dus niet dat de verjaringstermijn al in 2004 is gaan lopen.
Volgens artikel 22 van de Wet tuchtrechtspraak accountants wordt de klacht ook niet in behandeling genomen wanneer er zes jaar zijn verstreken tussen het moment van het handelen of nalaten en het moment dat de klacht wordt ingediend. Omdat het gaat om de werkzaamheden die de accountant in 2004 heeft verricht, is ook dit geen reden om de klacht niet-ontvankelijk te verklaren. Nu dit klachtonderdeel ontvankelijk is, gaat het college over tot de inhoudelijke behandeling.
Inhoudelijke beoordeling
De accountant erkent achteraf dat hij ten onrechte is uitgegaan van de veronderstelling dat de volledige contante omzet door klagers werd afgestort bij de bank, zodat de omzet via ontvangsten per bank kon worden getotaliseerd. Hij betreurt het dat deze veronderstelling niet juist bleek na de controle van de Belastingdienst. Maar hem valt dat niet aan te rekenen. In de afgegeven samenstellingsverklaringen is immers expliciet vermeld dat de verantwoordelijkheid voor de juistheid en volledigheid van de gegevens waarop de jaarrekeningen gebaseerd zijn, berust bij de klagers. En die hebben op geen enkele manier vragen gesteld over de hoogte van de verantwoorde omzet of de juiste verwerking van de contante omzet in de jaarrekening.
Volgens het college blijkt uit de feiten dat niet de juistheid en volledigheid van de aangedragen gegevens het probleem waren, maar de onzorgvuldige verwerking van die gegevens onder verantwoordelijkheid van de accountant. Dat de vennoten geen vragen hebben gesteld doet aan die onzorgvuldigheid niets af. De accountant is naar het oordeel van het college te lichtvaardig uitgegaan van de veronderstelling dat de contante betalingen volledig werden afgestort bij de bank. Hij heeft nagelaten vast te stellen of zich tussen de aangeleverde gegevens ook facturen bevonden van contante betalingen die niet gedekt werden via stortingsbewijzen bij de bank. De accountant had de ernstige gevolgen daarvan voor de omzetverantwoording en de daarop gebaseerde belastingaangiften moeten onderkennen. Dat hij dit niet heeft onderkend valt hem ernstig aan te rekenen, mede omdat hierdoor de deugdelijke grondslag voor de samenstellingsverklaring ontbreekt.
Maatregel
Berisping.
Annotatie Hans Blokdijk
Het College van Beroep voor het bedrijfsleven bevestigt nog eens de uitspraak (in Awb 10/1299) dat het tijdstip van het ontstaan van het besef dat het handelen of nalaten van een accountant wel eens tuchtrechtelijk verwijtbaar zou kunnen zijn, geen rol speelt bij de bepaling van de driejaarstermijn waarbinnen een tuchtklacht moet worden ingediend.
Ten aanzien van de verantwoordelijkheid bij een samenstellingsopdracht maakt het college een scherp en duidelijk onderscheid: de cliënt is verantwoordelijk voor de aanlevering van juiste en volledige gegevens, maar niet voor wat de accountant daar vervolgens mee doet; fouten daarbij kan hij niet afschuiven op zijn cliënt.