Ex-vennoot mag oud-collega's niet nogmaals aanklagen
Een vertrokken vennoot van een accountantsmaatschap probeert nogmaals zijn gelijk te halen, omdat uit een civiele procedure zou blijken dat het besluit over de voorwaarden van zijn uittreding gebaseerd was op een ondeugdelijk memo. In deze tweede ronde zijn de klachten tegen de voormalige bestuursleden van de maatschap niet-ontvankelijk, omdat deze te laat zijn ingediend en je geen tweede klacht kunt indienen over dezelfde feiten. De klachten tegen de huidige bestuursleden zijn ongegrond, omdat het civielrechtelijk standpunt dat zij innamen tuchtrechtelijk niet verwijtbaar is.
Accountantskamer
- Zaaknummers:
- 11/2301, 11/2302 en 11/2210, 11/2209, 11/2211, 11/2212, 11/2229 en 11/2228 Wtra AK
- Datum uitspraak:
- 06 juli 2012
- Oordeel:
- niet-ontvankelijk resp. ongegrond
- Maatregel:
- geen
- Status:
- definitief
- Vindplaats:
- ECLI:NL:TACAKN:2012:YH0281, ECLI:NL:TACAKN:2012:YH0287, ECLI:NL:TACAKN:2012:YH0282, ECLI:NL:TACAKN:2012:YH0283, ECLI:NL:TACAKN:2012:YH0284, ECLI:NL:TACAKN:2012:YH0285, ECLI:NL:TACAKN:2012:YH0286
Lex van Almelo
Belangrijkste feiten
In een accountantsmaatschap raakt één van de partners arbeidsongeschikt. Hij zal de maatschap moeten verlaten. Er bestaan verschillen van inzicht over de juistheid van de urenverantwoording en facturering. De controller van de maatschap onderzoekt daarom het urenregistratiesysteem en productieoverzicht van deze partner over het jaar 2003. De bevindingen vormen de basis voor een memo dat de controller op 18 februari 2004 verstuurt aan het bestuur. Het memo vormt op zijn beurt de basis voor een advies aan de raad van bestuur over de voorwaarden waaronder de vennoot moet uittreden resp. voor het besluit van de maatschapsvergadering daarover.
De uitgezette partner dient een klacht in bij de Raad van Tucht tegen de controller en drie accountants die het memo hebben gebruikt om hem te wippen. Na allerlei procedurele omzwervingen verklaarde het College van Beroep voor het bedrijfsleven de klacht op 31 mei 2012 deels gegrond omdat de controller geen wederhoor heeft toegepast en niet in het memo heeft vermeld dat hij dit heeft nagelaten.
In oktober 2011 heeft de uitgetreden vennoot vier voormalige en drie huidige bestuursleden echter alvast per brief gevraagd afstand te nemen van het memo en het uittredingsbesluit. Als zij niet reageren op dat verzoek, dient de uitgetreden vennoot (opnieuw) klachten tegen hen in.
Klacht
De voormalige resp. huidige bestuursleden hebben:
- niet gereageerd op de brief van oktober 2011;
- geen afstand genomen van het memo waarop het uitzettingsbesluit werd gebaseerd, terwijl hij dat wel had moeten doen omdat het memo, zoals uit de voorlopige getuigenverhoren van een lopende civiele procedure blijkt, een deugdelijke grondslag ontbeert.
Oordeel
De klachten tegen de voormalige bestuursleden zijn niet-ontvankelijk.
Voor zover de uitgetreden vennoot hun (opnieuw) verwijt dat zij het memo hebben gebruikt - onder meer omdat het memo een deugdelijke grondslag zou ontberen - is de klacht te laat ingediend.
Voor zover de klacht is gebaseerd op de voorlopige getuigenverhoren van 2011 in de civiele procedure, waaruit de deugdelijkheid van het memo zou blijken, stelt de Accountantskamer vast dat de klacht in wezen over dezelfde feiten gaat als waarover de Raad van Tucht Den Haag en het College van Beroep voor het bedrijfsleven al hebben beslist. Een tweede klacht over dezelfde feiten tegen dezelfde accountant is niet behoorlijk. Er zijn ook geen nieuwe relevante feiten die een nieuwe tuchtrechtelijke beoordeling rechtvaardigen. Ook daarom is de klacht niet-ontvankelijk.
De klachten tegen de huidige bestuursleden zijn wel ontvankelijk, maar niet gegrond.
Het standpunt dat een accountant in zijn zakelijke betrekkingen - al dan niet in rechte - inneemt, kan alleen in buitengewone omstandigheden leiden tot een gegrond tuchtrechtelijk verwijt. Van zulke bijzondere omstandigheden is onder meer sprake wanneer het standpunt dat de accountant inneemt bewust en te kwader trouw onjuist of misleidend blijkt te zijn dan wel in de ogen van een redelijk en goed geïnformeerde derde schadelijk is voor de goede naam van het accountantsberoep.
Er zijn in dit geval geen bijzondere omstandigheden. Uit de voorlopige getuigenverhoren komt namelijk niet evident naar voren dat het memo een inhoudelijk deugdelijke grondslag ontbeert of anderszins zulke gebreken vertoont dat de accountants/bestuurders hun civielrechtelijke standpunten daarop niet hadden kunnen baseren dan wel afstand hadden moeten nemen van de civielrechtelijke standpunten die het vorig bestuur heeft ingenomen.
Het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft de klacht tegen de opsteller van het memo weliswaar deels gegrond verklaard wegens gebrek aan wederhoor. Het college heeft echter geen oordeel uitgesproken over de feitelijke juistheid van de beschuldigingen in het memo. Verder heeft het college in de andere zaak aangegeven dat de beslissende maatschapsvergadering de klager voldoende gelegenheid heeft geboden om op het memo te reageren.
Dat het gebrek aan wederhoor bij het opstellen van het memo definitief is vastgesteld, doet niets af aan de vrijheid van de opvolgend bestuurders om hetzelfde civielrechtelijke standpunt in te nemen. Temeer omdat de beklaagden in oktober/november 2011 nog niet konden weten hoe het oordeel van het college zou uitvallen. Omdat het college zoals gezegd ook geen oordeel heeft gegeven over de feitelijke juistheid van de beschuldigingen uit het memo en het sturen van het memo naar de maatschapsvergadering niet tuchtrechtelijk verwijtbaar vindt, ziet de Accountantskamer geen aanleiding om de klacht wel gegrond te verklaren.
Maatregel
Geen.