Lex van Almelo

Belangrijkste feiten

Een RA heeft samen met een AA de aandelen van een accountantskantoor. Het kantoor verricht sinds begin 2003 diverse werkzaamheden voor drie bv's.

In april 2003 gaan de drie bv's over op een nieuw automatiseringssysteem. Bij het accountantskantoor is de RA verantwoordelijk voor de conversie. Na voltooiing van de conversie ontstaat er een discussie over de waardering van het onderhanden werk.

In november 2007 laat de RA de drie bv's weten dat hij wegens onenigheid opstapt bij het accountantskantoor en terugtreedt als hun accountant.

De vertrokken RA hoort niets meer van de drie bv's, tot hij in december 2010 een brief ontvangt waarin de bv's hem aansprakelijk stellen voor de schade die zij hebben geleden als gevolg van tekortschietend c.q. onrechtmatig handelen van de RA.

Klacht

De drie vennootschappen verwijten de accountant onzorgvuldig te hebben gehandeld door:

• onder meer het onderhanden werk te hoog te waarderen bij de jaarrekeningen over 2004 tot en met 2006
• niet de waarderingsvoorschriften te volgen zoals die zijn opgelegd door het Bureau Financieel Toezicht en de Koninklijke Beroepsorganisatie voor Gerechtsdeurwaarders
• zonder aankondiging per direct terug te treden als accountant van de drie vennootschappen

Oordeel

De Accountantskamer verklaart de klacht op alle onderdelen niet-ontvankelijk. Volgens artikel 22 van de Wet tuchtrecht accountants moet een klacht "binnen drie jaar na de constatering van bepaald handelen of nalaten" worden ingediend.

De drie vennootschappen hebben de klacht op 31 december 2010 ingediend. Voor alle drie onderdelen van de klacht geldt dat de klagers vóór 31 december 2007 een vermoeden hadden dat het optreden van de accountant niet helemaal deugde. En voor de Accountantskamer is vermoeden hetzelfde als constateren.

Maatregel

Geen.