De Openbare Accountant Sociaal Verslagen
Ik ga u even op het verkeerde been zetten. Even doorbijten graag, tot de bottom line-vraag.
Het vrije beroep van de accountant zit in een houdgreep. Iwan Illich roept op een einde te maken aan “the radical monopolies which the professions have lately foisted on a coddled if disgrunteld citizenry which enjoys affluent poverty”. John Night’s bijtend essay schildert de vrije beroepsbeoefenaar als iemand die meer behoefte heeft aan zijn cliënt dan omgekeerd. Zijn boek roept op tot een publiek debat over de macht van ‘professions’: “self-criticism and a hart hitting critique of those who proclaim themselves the arbiters of many of our activities might alleviate the damage already done to our sel-confidence and self-determination.”
Openbare accountants zullen deze aantijging wat ons beroep betreft, op grond van de vele zelf-kritische publicaties in de vakpers, verontwaardigd van de hand wijzen: er wordt echt wel kritisch aan de weg getimmerd. De vragen die gesteld worden zijn duidelijk maatschappijbewust, de stellingen erin besloten soms zeer indringend, soms onbesuisd.
Nu is de toegevoegde waarde van onze arbeid meer dan het toevoegen van een extra dimensie aan geloofwaardigheid. Zo zal de openbare accountant zijn cliënt vaak actief begeleiden in het veredelen van het jaarverslag op het gebied van leesbaarheid, relevantie en bestendigheid. Kortom: al die aspecten die voortvloeien uit zijn vakmanschap. Dat zijn de maatschappelijke bijproducten, onzichtbaar voor de buitenwereld en ook moeilijk te prijzen.
Tevens is de preventieve bijdrage van het accountantscertificaat op de a-priori getrouwheid van verslaggeving, zoals door het management gepresenteerd, moeilijk of niet te meten; hoogstens te vermoeden.
Boven-en-benedengrens
Deze factoren plaatsen ons voor het eerste probleem: een zachte benedengrens in de bepaling van de toegevoegde waarde van de accountantsarbeid.
Ook in de bepaling van de bovengrens staan we voor geen gemakkelijke opgave. Waar gewerkt wordt, worden fouten gemaakt en transformeren individueel vermijdelijke kunstfouten zich in collectief onvermijdelijke. Door maatregelen van collectieve kwaliteitscontrole kan men deze marginale foutenkans minimaliseren. Maar elimineren is per definitie praktisch onmogelijk en economisch niet verantwoord.
Het zal dus duidelijk zijn dat een zachte boven- en benedengrens ons voor grote problemen stelt, wanneer we proberen de “maatschappelijke baten”, de toegevoegde waarde van onze arbeid, te bepalen. Om over de marginale kosten/baten van aanvullende maatregelen nog maar niet te spreken.
Klimaatverslechtering
Dan is er de sociaal-politieke aanval op de zgn. ‘vrije beroepselite’. Een klimaatverslechtering waarbij, of we het leuk vinden of niet, de gevoelswaarde van de kritiek een minstens even belangrijke rol speelt als het blote verstand. Ook de koppeling van de maatschappelijke vertrouwenspositie en de koopmanschappelijke doelstelling in de bedrijfsvoering van de accountant zal als een albatros aan de verdediging blijven hangen; iets waarmee we moeten leren leven.
Een ander aspect dat onze maatschappelijke geloofwaardigheid belemmert is de evolutie van vrije beroepsbeoefenaar naar organization man. De ontwikkeling in de richting van ‘big accounting business’ heeft een probleem geschapen voor de l’honnêteté intellectuelle: beroepsbeoefenaren die er, waar het zaken van publiek belang aangaat, vaktechnisch of anderszins prijs op stellen een eigen mening uit te spreken. Dus niet “geinspireerd’” door het ingenomen standpunt of de belangen van de organisatie waar men deel van uitmaakt.
Bovenstaande vragen worden vooral ingegeven door de recente publieke kritiek op het functioneren van het beroep; gefundeerd en ongefundeerd. Het publiek zal dit onderscheid vaak niet kunnen (en willen) maken: kritiek is kritiek, vooral als het aanhoudt.
De eis tot verdere regulering, meestal met als gevolg het inperken van de beroepsautonomie, zal verder doorklinken. Verplichte audit committees, periodiek “roulerende” accountants, een escalatie van kwaliteitscontrolemaatregelen, post- en pre-audit, (semi-)overheidscuratele, de dreiging van ‘nationalisatie’ van het beroep, de adviesfunctie onder de kritische loep. Om maar een greep te doen uit de vele verschijningsvormen...
Bent u er nog?
Herkent u het beeld? Weten we dit ondertussen wel? Laten we het echt nooit meer gebeuren? Het verhaal van een ‘sprekert’ op de Accountantsdag 2016, waarna iedereen weer x PE-punten kan incasseren en ‘morgen-is-er-weer-een-dag’ naar huis kan gaan? Deja vu on steroids?
Ik zal het maar bekennen: het is een knip-en-plak verbatum weergave, gedecimeerd van 5000 naar zo’n 600 woorden, van een artikel van mijn hand. Gepubliceerd in ‘de Accountant’ van februari 1979, onder bovenstaande titel met haar (bewust) dubbele bodem. Geschreven door een je-bent-nog-jong-en-wil-wat accountant, die nog gelooft in de maakbaarheid van ‘het beroep’.
Een opgewarmd prakje dus van geschreven restjes, met kennelijk een oneindige houdbaarheid, 37 jaar na datum. Met als laatste vraag: betekent dit dat we het in 2053, over weer 37 jaar, nog steeds over hetzelfde zullen hebben? En kan het ook wat anders?