Opinie

Nieuwe pensioenboekhoudregels juist milder

Door de per 2013 geldende nieuwe internationale boekhoudregels voor pensioenverplichtingen (IAS19) overwegen veel beursondernemingen een overstap op een beschikbare premieregeling. Toch is dat minder vanzelfsprekend dan het lijkt.

Ernst van Bruggen

Vooral het afschaffen van de zogenaamde 'corridor'-methode leidde tot zorg. Ondernemingen zouden door het afschaffen van deze gladstrijkmethode worden geconfronteerd met grote en deels onbeheersbare schommelingen van hun pensioenverplichting, afhankelijk van de rentewaan van de dag.

Ondernemingen willen dit soort risico's niet en zullen zich wellicht richten op een exit van de toegezegde pensioenregeling. De vraag is echter of deze angst wel zo gegrond is, en daarmee of het afschaffen van de toegezegde pensioenregeling wel de beste optie is. Wij menen van niet.

Bepaalde aspecten van de nieuwe boekhoudregels verdienen meer aandacht. Daarbij doelen wij vooral op het feit dat de nieuwe boekhoudregels expliciet stellen dat een onderneming, voor het bepalen van zijn verplichting, rekening moet houden met de afspraken over wat de onderneming werkelijk maximaal (of minimaal) moet betalen.
Met deze bepaling sluit de pensioenverplichting weer beter aan op de beleving van het management. Ook in de nieuwe handreiking over pensioenen van de Raad voor de Jaarverslaggeving (RJ) van 1 mei 2013, komt dit principe terug.

Een cruciale aanpassing in deze handreiking lijkt de manier te zijn waarop een onderneming rekening kan houden met afspraken over gelimiteerde bijdragen. De handreiking stelt daarin expliciet dat bij de berekening van de pensioenverplichting wordt uitgegaan van de kosten van de pensioenen die voor rekening van de werkgeverkomen.

Dit betekent bijvoorbeeld dat het deel van de aanspraken waarvoor de onderneming niet zal betalen (bijvoorbeeld toeslagverlening uit overrente), ook niet in de verplichting van de onderneming tot uitdrukking hoeft te komen. Het betekent ook dat de (maximale) verplichting voor de onderneming kan worden bepaald als het deel van de overeengekomen toekomstige betalingen dat geen betrekking heeft op toekomstige aanspraken.

Hoe dan ook, als sprake is van afgebakende afspraken over toekomstige bijdragen, dan betekenen de nieuwe IAS19-richtlijnen en RJ-handreiking in onze optiek dat afspraken over bijdragen (soms) meer bepalend kunnen zijn voor de hoogte van de pensioenverplichting dan afspraken over aanspraken. Daar waar de verplichting voor de onderneming uitgaat van de bijdragetoezeggingen voor huidige deelnemers, blijft de looptijd van de betalingsverplichting bovendien beperkt tot de verwachte resterende diensttijd van die deelnemers. Die looptijd is relatief kort, en die korte looptijd beperkt de invloed van (wijzigingen van) de disconteringsrente op de verplichting.

Deze verschuiving van invloed van disconteringsrente naar invloed van (gemaximeerde) ondernemingsbijdragen op de hoogte (en de volatiliteit) van de pensioenverplichting is

nieuw en om diverse redenen van groot belang:

  • Voor Nederland, omdat hierdoor het verschil tussen de pensioenverantwoording door beursgenoteerde (IAS19) en niet-beursgenoteerde ondernemingen (RJ271) afneemt.
  • Voor het management van de beursgenoteerde onderneming, omdat de pensioenverplichting voor hem naar verwachting begrijpelijker, stabieler en beheersbaarder wordt.
  • En ten slotte voor de gebruikers van de jaarrekening (banken, beleggers, buitenlandse moedermaatschappijen) omdat een aantal belangrijke tot nu toe gehanteerde vuistregels zal moeten worden herzien.

Ook voor werknemers kan de nu door de RJ beschreven benadering grote gevolgen hebben.

Zo is een maximum aan de bijdragen door de onderneming een methode voor de onderneming om risico's te beperken en een deel van de risico's bij de deelnemers te leggen. In plaats van de risico's te beperken, elimineren veel ondernemingen op dit moment hun risico's geheel, door over te stappen op een zogenoemde beschikbare premieregeling, ofwel ‘defined contribution', individueel (DC) of collectief (CDC).

Ondernemingen leggen de risico's dan geheel bij de deelnemers. Het beperken van risico kost geld. Het elimineren van risico kost echter nog veel meer. Een DC- of CDC-regeling is dus op dit moment relatief duur.

De handreiking geeft ondernemingen (en werknemers) betere mogelijkheden om subtieler rekening te houden met afspraken over deling van risico's en verplichtingen. Dit kan leiden tot DB-regelingen met een stabielere pensioenverplichting (zogenoemde Stable Defined Benefit [SDB]-regelingen).

Een ander gevolg kan zijn dat de overstap naar een (relatief dure) DC- of CDC-regeling minder vanzelfsprekend wordt.

Ernst van Bruggen is senior consultant bij Milliman pensioenen. Hij is daar expert en aanspreekpunt op het gebied van de internationale pensioenverslaggeving (IAS19, ASC715).

Wat vindt u van deze opinie?

Reageer Spelregels debat

Gerelateerd

reacties

Reageren op een artikel kan tot drie maanden na plaatsing. Reageren op dit artikel is daarom niet meer mogelijk.

Aanmelden nieuwsbrief

Ontvang elke werkdag (maandag t/m vrijdag) de laatste nieuwsberichten, opinies en artikelen in uw mailbox.

Bent u NBA-lid? Dan kunt u zich ook aanmelden via uw ledenprofiel op MijnNBA.nl.