Hoe moet de jaarrekening van een museum eruit zien?
Volkskrantcolumnist Frank Kalshoven is bekend om zijn zaterdagse column en de knuppel die hij dan in het hoenderhok pleegt te gooien. Zaterdag 13 augustus 2011 constateerde hij dat het jaarverslag van een museum leest als dat van een bioscoop.
Kaartverkoop, shop en horeca als omzet; huur en personeel als kosten (hij slaat de aankopen over); en vastgoed als grootste balanspost. De waarde van de collectie is dus één grote stille reserve.
Kalshoven wil die reserve zichtbaar maken en suggereert een museumbeleggingsfonds waarbij kunstliefhebbers kunnen participeren in de waardeontwikkeling van de collectie.
Enkele dagen later verscheen een reactie. Volgens de auteur van de brief blijkt Kalshoven weinig begrip te hebben voor de functie van musea en erfgoed. Museumcollecties zijn vaak letterlijk onschatbaar en worden daarom in de regel niet opgevoerd op balansen en tevens meestal niet verzekerd. (Daarom?) Dan volgt een serieuzer argument: de waarde kan door de mode of de actualiteit sterk variëren.
In het verleden heb ik musea gecontroleerd. Mijn voorganger betrok de collectie niet in de controle en nam dienaangaande een voorbehoud op in de accountantsverklaring. Ik ben dat wel gaan doen. Niet eenvoudig. Er zijn keurige inventarislijsten, maar de clou is natuurlijk of deze volledig zijn. Maar inderdaad, ook in die gevallen bleef de collectie buiten de balans en was de jaarrekening louter de verantwoording als die van een bioscoop annex aankopen.
Dus wel op de balans zetten en zo ja, tegen welke waarde? Kostprijswaardering is zinloos en leidt slechts tot hetzelfde gegiechel als bij een expositie in New York waarbij de tegenprestatie van de aankoop van Manhattan wordt getoond.
Als je activeert, ga je dus richting van een of andere actuele waarde. Welke hangt af van het beoogde nut van activeren. Activeren omwille van het activeren (of om je te onderscheiden van een bioscoopjaarrekening) heeft weinig nut. Je toont een groot vermogen waar je niet aan kunt komen.
Een nuttigere functie is die welke Kalshoven voorstelt: als maatstaf voor de waarde van een museumbeleggingsfonds. Dat zal in de richting van een soort dagwaarde gaan, hoe onbetrouwbaar ook, want er is een maar een kleine markt die inderdaad sterk afhankelijk is van mode en actualiteit. Maar wie een betere maatstaf weet, mag het zeggen.
Maar er is ook een andere functie, meer ten behoeve van het museum zelf. Van de collectie hangen maar enkele procenten ten toon; de overgrote meerderheid staat in depot en blijft daar, al is de laatste decennia wel een samenwerking tot stand gekomen om die collectie elders ten toon te stellen.
Niettemin is met zo'n groot depot de vraag gerechtvaardigd of een depotcollectie wel aangehouden zou moeten worden; of stukken die niet tot de kerncollectie horen, beter afgestoten zouden kunnen worden en met de opbrengst de kerncollectie kan worden verbeterd.
Vanuit deze achtergrond is het verstandig een beeld te hebben van de waarde van de collectie opdat, zodra een gewenste aankoop voor de kerncollectie in beeld komt, gekeken kan worden welke stukken daarvoor opgeofferd zouden moeten worden. Voor deze waarde kijk je niet naar de dagwaarde, maar naar een trendmatige waardeontwikkeling die een indicatie (en niet meer dan dat) geeft welke mogelijkheden er zijn.
De voorafgaande weken is beroering ontstaan door het plan van directeur Stanley Bremer van het Rotterdamse wereldmuseum om een deel van de collectie te verzilveren en het rendement op de opbrengst benutten voor de aanzuivering van exploitatietekorten.
Dit is niet de plaats om te vertellen wat ik daarvan vind, wel om te constateren dat dit ook een reden is om de waarde van de collectie in beeld te brengen.
Over dit onderwerp is vrijwel geen vakliteratuur en ik pretendeer niet de laatste wijsheid te hebben. Daarom een oproep aan betrokkenen aan deze discussie deel te nemen.