Einde geleidelijke winstneming in zicht
De IASB heeft in juni 2010, samen met de Amerikaanse standaardsetter FASB, een ontwerpstandaard Opbrengsten (Revenue recognition) gepubliceerd. Deze moet de gelijknamige IAS 18 en IAS 11 (Onderhanden projecten in opdracht van derden) gaan vervangen.
Een gezamenlijk project van IASB en FASB is meestal bedoeld om critici bij voorbaat de mond te snoeren. Dat zagen we ook bij de standaard voor op aandelen gebaseerde beloning (zoals opties) en momenteel zien we het bij het gezamenlijke voorstel om alle leaseverplichtingen - zowel financiële als operationele - als schuld op te nemen.
Het ontwerp gaat ervan uit dat pas van opbrengst sprake is als de afnemer control verwerft over het goed of de dienst. Voor onderhanden werken heeft dit voor Nederland grote gevolgen. Het beginsel van geleidelijke winstneming (percentage of completion-method) zal niet langer zijn toegestaan.
Waar gaat het om bij geleidelijke winstneming? Stel, een scheepswerf bouwt driejaarlijks een schip. Als pas winst gerealiseerd zou worden bij afname, zou de scheepswerf volgens de jaarrekening eerst twee jaar dieprode cijfers schrijven (alleen kosten) en pas in het derde jaar opbrengst (en winst) kunnen boeken. Over de werkelijke prestaties van de scheepswerf wordt een belegger of financier dan niet veel wijzer. Dat kan alleen over een periode van drie jaren.
Met geleidelijke winstneming wordt de brutomarge uitgesmeerd over de looptijd van het project. Geleidelijke winstneming is inmiddels dusdanig ingeburgerd dat het ook voor fiscale grondslagen is voorgeschreven.
Waarom hebben we in Nederland nu een probleem met deze oplossing? De oorzaak daarvan ontstond bij de bouw van het prestigieuze Kantoor van de Toekomst (van Chriet Titulaer) in Den Bosch. Er waren problemen met een onderaannemer. Daarop legde de hoofdaannemer volledig beslag, uit hoofde van retentierecht. Bluf, dacht men toen, en voor de concrete zaak had het geen gevolg omdat overeenstemming werd bereikt.
Maar de hoofdaannemer procedeerde voort en kreeg geheel gelijk. Sindsdien zien we regelmatig werken in aanbouw omheind en afgesloten. Activiteit is niet langer waarneembaar en op het hek zien we een bord met een tekst als: 'Hier oefent PQR BV haar retentierecht uit.' In de praktijk worden partijen dan uiteindelijk tot een deal gedwongen, want anders is de opdrachtgever al zijn gedane betalingstermijnen kwijt.
Terug naar de ontwerpstandaard. Uit de rechterlijke uitspraken blijkt dat binnen het Nederlandse recht het retentierecht zo sterk is, dat geen sprake is van overdracht van ‘control' zolang het retentierecht kan worden uitgeoefend. Er zal in deze omstandigheden dus geen sprake meer zijn van geleidelijke winstneming.
In analogie met onze bekendste Nederlander: elk voordeel hep zijn nadeel. De (hoofd)aannemer heeft weliswaar een ijzersterk retentierecht, maar de prijs die hij daarvoor gaat betalen is wat we zagen vóór de invoering van het systeem van geleidelijke winstneming: gejojo van resultaten zoals hierboven beschreven bij de scheepswerf, en slechts inzicht in de prestaties van het bedrijf over een langere periode.
Beleggers en financiers worden hierdoor geconfronteerd met een beperkter inzicht en een groter risico. Dit zal zich uiteraard laten gelden in de vermogenskosten voor de (hoofd)aannemer.
Geldt dit alleen voor beursgenoteerde aannemers? Andere bedrijven hoeven toch geen IFRS toe te passen? Die conclusie is helaas iets te snel. Waar de verslaggevingsrichtlijnen van de EU en Nederland anderszins bepalen, geldt bovenstaande inderdaad niet voor niet-beursgenoteerde bedrijven.
Maar waar de regels onvoldoende concreet zijn - zoals ook in dit geval - geeft het BIAO-arrest van het EG-Hof van Justitie aan dat voor de invulling van richtlijn en wet moet worden gekeken naar de internationale accountingstandaarden.
En ook overigens plegen de IFRS sterke invloed te hebben op nationale verslaggevingsregels.
Kortom, het einde van de geleidelijke winstneming is in zicht.