Koester meningsverschillen
In zijn oratie De orde van het spreken (1971) veronderstelt de Franse filosoof Michel Foucault dat "in iedere maatschappij de productie van het spreken tegelijkertijd wordt gecontroleerd, geselecteerd, georganiseerd en geherdistribueerd door een aantal procedures die tot doel hebben de machten en gevaren ervan te bezweren".
We houden ons voor de gek door te blijven geloven in de mythe dat het spreken niet wordt 'gemuilkorfd'. We zijn eigenlijk doodsbang voor kritiek. Kritiek verstoort de orde en de orde dient te worden gehandhaafd. We willen de status quo. Er bestaat een doffe vrees voor al het spreken dat wanordelijk en discontinu is.
Over het hoe en waarom daarvan gaat de oratie van Foucault, die ik actueel vind in het licht waarin wij deze dagen eigenlijk onverdraagzamer lijken te worden. We lijken onverdraagzamer te worden in de politiek, en we lijken onverdraagzamer te worden in professionele debatten.
Ook binnen de accountancy. Terwijl spreken en tegenspreken toch al een kleine 2.500 jaar een wezenlijk onderdeel zijn van onze cultuur.
De geestelijke gezondheid van onze cultuur is onlosmakelijk verbonden met het kunnen omgaan met kritiek. Met tegenspreken. Met ruis. Met irritatie over de ander omdat deze tegenspreekt. "Hoe durft hij/zij!?"
Daarom zijn volgens Foucault meer of minder subtiele uitsluitingmechanismen werkzaam om het ordeloze spreken te verbieden, te blokkeren, daarvoor drempels op te werpen en onschadelijk te maken.
Welke zijn dan deze uitsluitingmechanismen? Moord is een all time classic: breng de Grieken slecht nieuws over een verloren strijd na 42.196 meter de longen uit je lijf te hebben hardgelopen, en je wordt vermoord.
Volgens Foucault gaat het sindsdien weliswaar minder brutaal, maar vaak even effectief. Een grove variant is de spreker gek laten verklaren omdat hij opruiend spreekt. In de middeleeuwen was dit effectief voor ketters en heksen, waarvan er overigens ook nogal wat over de kling werden gejaagd. Later sluiten we hen op in psychiatrische inrichtingen. Jack Nicholson in One Flew Over The Cuckoo's Nest.
Waar het om gaat is het spreken te ontdoen van het gevaarlijke. Hoezo vrijheid van meningsuiting? Hoezo professionele tegenspraak in een beroepsgroep, wetenschappelijke discipline of maatschappelijk debat? Het spreken dient te worden uitgedund om de gevaarlijke randjes er uit te slopen.
Een volgend uitsluitingmechanisme is het commentaar, of de recensie. Daarmee kunnen sprekers, schrijvers, toneelspelers en columnisten worden gemaakt en gebroken. Het commentaar wordt aan de oppervlakte gebracht als debat en discussie, maar heeft tussen de regels door soms karaktermoord als doel. Opruiende sprekers worden dan links en rechts om de oren geslagen met bijvoorbeeld opmerkingen over de vorm, slordigheden in het notenapparaat, niet gelezen boeken of rapporten (vaak van de commentator zelf).
Lang niet altijd gaat het daarbij om de inhoud, omdat de opruiende spreker soms gevaarlijk dicht bij de waarheid komt. Hij/zij dient niet voor niets te worden ‘uitgedund'. In een vunzige variant wordt de opruiende spreker geridiculiseerd, maar zeker ook gemarginaliseerd.
Volgens Foucault gaat dit verder dan alleen maar een geschreven tekst. Ook worden redacties van (vak)bladen in- en soms expliciet onder druk gezet om niet, of aangepast, te publiceren. Spreken en tegenspreken gaat in de kern om macht: het aanvallen daarvan, maar zeker ook om het behoud van macht in een debat.
Een ander uitsluitingmechanisme is het ontwikkelen van regels om sprekers tot het spreken toe te laten. Je moet hoogleraar zijn om in een promotiecommissie te mogen zitten; je moet lid zijn van een onderzoekscommissie om invloed te hebben; je moet partner zijn in een maatschap om ‘gelijk' te hebben in een meningsverschil met ‘ondergeschikten' etc.
Weer een ander uitsluitingmechanisme is de ontwikkeling van vaktaal die voor derden vrijwel ondoorgrondelijk is. Daarmee wordt het spreken ook gecontroleerd en wordt het vrij gemakkelijk om een derde (met gewoon gezond verstand) te marginaliseren: ‘wat weet hij er nu van', of 'hij begrijpt onze praktijk niet en roept maar wat'.
Dat is - al dan niet in combinatie met andere uitsluitingmechanismen - vaak afdoende. Omdat het opruiende sprekers - die geweld doen aan datgene wat niet verstoord mag worden (ego's, politieke en commerciële belangen, het aanzien van een beroepsgroep) soms meedogenloos 'muilkorft'.
Foucault is niet meer, maar zijn analyse over onze woordangst en hoe opruiende woorden worden omsloten vind ik magistraal. Maar we moeten natuurlijk niet doorschieten in het zomaar aanvaarden van zijn inktzwarte analyse: bijvoorbeeld binnen de accountancygemeenschap bestaat volop gelegenheid om zo af en toe opruiend te zijn.
Dat zegt iets over de geestelijke gezondheidstoestand van het beroep dat zich aan het heruitvinden is na de maatschappelijke onrust die is ontstaan als gevolg van de kredietcrisis. Koester de meningsverschillen!
Bob Hoogenboom