Opinie

Aanpassing AWB géén oplossing tegen belastingfraude

In het FD van 22 januari 2009 plaatste ik enkele kritische kanttekeningen bij de beoogde werking van de dit jaar in te voeren Vierde tranche van de Algemene Wet Bestuursrecht ('AWB'). Naar mijn mening zal die tegen belastingfraude bedoelde regel het gewenste effect missen.

Frans Provoost denkt daar blijkens een opiniebijdrage op deze site anders over. Onze meningsverschillen draaien vooral om de (aanvullende) onderzoeksplicht die hij een belastingadviseur (iedereen die voor een ander een aangifte verzorgt) op basis van de Vierde tranche wil opleggen.

Loon- en omzetbelasting
Provoost stelt - terecht - dat op de aangifte loonheffing en omzetbelasting vrijwel nooit accountantscontrole wordt toegepast. Maar ik mag aannemen dat een belastingadviseur de aangeleverde gegevens wel kritisch beoordeelt.

Als die gegevens vragen oproepen, moet de belastingadviseur deze ook stellen en zorgen dat de belastingplichtige met adequate antwoorden komt. Zo niet, dan mag de belastingadviseur geen aangifte doen. Dat geldt nu ook al, zonder de Vierde tranche.

Als het aangeleverde basismateriaal geen vragen oproept, of de belastingplichtige geeft afdoende antwoord, dan heeft de belastingadviseur volgens Provoost onder de Vierde tranche echter een zwaardere onderzoeksplicht dan nu het geval is.

Dat zal de politiek als muziek in de oren klinken. Maar het is onwerkbaar. Immers: wat houdt die zwaardere onderzoeksplicht in? Volledige accountantscontrole of gerichte deelwaarnemingen? De belastingadviseur is doorgaans geen deskundige op het terrein van accountantscontrole. Een diepgaander onderzoek zal dus nagenoeg nooit het bedoelde effect kunnen sorteren.

Bovendien leidt een dergelijke invulling van de opdracht ertoe dat de betrokkenheid van de belastingadviseur onbetaalbaar wordt.

Aanvullende onderzoeksplicht
Vervolgens reageert Provoost op mijn stelling dat een jaarrekening die is voorzien van een accountantsverklaring 'in redelijkheid' met zich meebrengt dat van de belastingadviseur geen aanvullende onderzoeksplicht kan worden verwacht.

Alleen in het geval van een goedkeurende accountantsverklaring deelt hij mijn visie. Maar het is de vraag of de situatie bij niet-goedkeurende accountantsverklaringen, of beoordelings- of samenstellingsverklaringen, heel anders ligt. Uiteraard moet ook hier de belastingadviseur een gezond-kritische houding hebben tegenover de aangeleverde gegevens, maar alweer: dat geldt ook nu al.

Het hierbij door mij aan de orde gestelde aspect geheimhouding (door de accountant) laat Provoost rusten, maar ondervangt hij - naar ik aanneem - door de aanvullende ‘eigen' onderzoeksplicht van de belastingadviseur. Maar wederom: De belastingadviseur heeft daarvoor doorgaans niet de deskundigheid en dit zou bovendien leiden tot onbetaalbare aangiften.

Correctie onjuistheden
Tot slot verwijst Provoost naar de situatie waarin  onjuistheden niet worden aangepast. Dit zal volgens hem tot beboetbaar gedrag kunnen leiden als de belastingadviseur geen (aanvullend) onderzoek doet. De belastingadviseur zou dus, zo lijkt hij te zeggen, niet zonder meer mogen afgaan op de jaarrekening waarbij een accountants-, beoordelings- of samenstellingsverklaring is afgegeven (uitgezonderd de goedkeurende accountantsverklaring).

Als de accountantsverklaring onjuistheden specifiek benoemt, is correctie voor de belastingadviseur uiteraard eenvoudig. Maar voor onjuistheden waarover de accountant niet rapporteert - c.q. die hij niet heeft onderzocht - zal aanvullende controle door de belastingadviseur weinig effect sorteren, vrees ik. Op dat punt blijft mijn bezwaar dus overeind.

Ter geruststelling
Ik realiseer me dat belastingadviseurs en anderen die aangiften verzorgen hierdoor met een ‘Zwaard van Damocles'-gevoel achterblijven.

Maar ter geruststelling: het lijkt mij dat een belastingadviseur die zich baseert op een door een accountant gecontroleerde, beoordeelde of samengestelde jaarrekening en daarbij geen signalen krijgt dat de cijfers mogelijk onjuist zijn, onmogelijk als (mede)dader kan worden aangemerkt - en dus weinig heeft te vrezen van sancties in het kader van de Vierde tranche.

Wat vindt u van deze opinie?

Reageer Spelregels debat

Anton Dieleman is voorzitter van het College Beroepsreglementering (CB) van de NBA en directeur vaktechniek bij Forvis Mazars.

Gerelateerd

reacties

Reageren op een artikel kan tot drie maanden na plaatsing. Reageren op dit artikel is daarom niet meer mogelijk.

Aanmelden nieuwsbrief

Ontvang elke werkdag (maandag t/m vrijdag) de laatste nieuwsberichten, opinies en artikelen in uw mailbox.

Bent u NBA-lid? Dan kunt u zich ook aanmelden via uw ledenprofiel op MijnNBA.nl.