Is het accountantsberoep wetenschappelijk?
Marc van Hilvoorde en Tom Nierop stelden vorige maand op deze site dat het accountantsberoep niet wetenschappelijk is, en dat er geen debatcultuur bestaat in onze gelederen.
Bovendien is er een gebrek aan onafhankelijke academici. In het bijzonder de hoogleraren, die toch toonaangevend zouden moeten zijn in het academische debat, zijn monddood door het feit dat zij op de loonlijst staan van grote kantoren. Ook Marcel Pheijffer wijst daarop in zijn weblog van 13 februari 2008. "Een beschamende situatie", volgens Nierop. Reden genoeg voor een reactie.
Laten we een onderscheid maken tussen uitbreiding van kennis (wetenschapsbeoefening) en toepassing van kennis (beroepsuitoefening). Dit laatste is wat accountants doorgaans doen. Het wetenschappelijk niveau van de kennis, zoals ooit gevormd door onze voorlieden uit vervlogen tijden, staat buiten kijf. Toepassing van deze kennis vereist op zichzelf geen wetenschappelijk niveau, onderhoud ervan echter wel.
Wetenschapsbeoefening is een voortdurend bedrijf, waarbij eens verworven kennis wordt vervangen door nieuwe inzichten, aangepast aan de eisen van de tijd. Aan dit laatste schort het, niet alleen door gebrek aan debat op niveau, maar ook door gebrek aan wetenschappelijk empirisch onderzoek.
Een voorbeeld: Uit de memorie van toelichting bij de Wta blijkt dat de wetgever gebruik heeft gemaakt van de ING-sectorstudie Accountancy 2006. Zonder de samenstellers van deze studie te kort te doen, durf ik te stellen dat dit een uitermate povere basis is geweest voor het formuleren van verwachtingen omtrent het effect van de in te voeren wetgeving. Dat had beter gekund en gemoeten.
Nog een voorbeeld: De vraag naar de mate van voorkomen van een combinatie van een non-assurance-praktijk met assurance-werkzaamheden, anders dan wettelijke controles, is gesteld door zowel de commissie Verdiesen als de commissie Van de Luitgaarden. Beide commissies achtten de beantwoording van belang voor de besluitvorming over de regelgeving ten aanzien van accountantskantoren zonder Wta-vergunning. Beide commissies tastten hierover blijkbaar in het duister.
Zodoende was en is niet bekend hoeveel kantoren op grond van hun huidige opdrachtenpakket een Wta-vergunning werkelijk nodig hebben. En evenmin hoeveel kantoren geen wettelijke controles maar wel overige controles verrichten, en hoeveel zuivere samenstellers er zijn. Deze vragen zijn toch van eminent belang voor het formuleren van beleid.
Een voorwaarde voor wetenschapsbeoefening is onafhankelijkheid. Wetenschapsbeoefenaars dienen los te staan van beroepsbeoefenaars. Een universiteit is echter niet alleen een onderzoeksinstituut maar ook een school. En die doelstellingen gaan niet per definitie samen. Om een accountantsopleiding vorm te geven, moet je beschikken over wetenschappelijk medewerkers die in de praktijk staan: het is inderdaad óók een beroepsopleiding. Echter, op hoogleraarsniveau zou onafhankelijkheid de norm moeten zijn.
Het is de taak van de academische wetenschap om met een kritische geest en afstandelijke houding helderheid te scheppen in een complexe situatie, waarin vele actoren voor hun eigen belangen opkomen. Op basis van de aangedragen bouwstenen kan dan een rationele politieke discussie plaatsvinden. In de accountancy heeft het recentelijk aan dergelijke input ontbroken.
Wat mij stoort is dat aan de beleidskeuze voor de instelling van onafhankelijk publiek toezicht op de accountancy niet een grondige wetenschappelijke discussie is voorafgegaan. Er is uitsluitend een politieke discussie geweest. Het zou bij uitstek een taak van de wetenschap zijn geweest, om te beschrijven wat de vermoedelijke uitkomsten van beleid zijn, in hoeverre het beleid de beleden doelstellingen kan halen, en wat de neveneffecten zullen zijn.
Iedereen kan immers zien dat de gevolgen van het beleid ingrijpend zullen zijn? Voor de ontwikkelingen in de kwaliteit van de controle (die gaat vooruit) en de kosten (die gaan omhoog). Maar ook voor de organisatie van de kantoren - lees: bureaucratisering. En voor de structuur van de aanbodzijde van de markt - afname van het aantal aanbieders.
(Met dank aan Max Weber.)