Accountants ingesnoerd of zelfophanging?
Ruud Dekkers en Peter Veerman van PricewaterhouseCoopers komen in het Financieele Dagblad van 3 januari 2008 met een welkome en wel erg trage reactie op de kwestie van het fragiele bedrijfsmodel van accountantsorganisaties die wereldwijd onder één naam werken.
Traag, omdat in de meer dan tien sinds ik het onderwerp via een interview in the Financial Times voor het eerst aan de orde stelde, mijn stelling is beantwoord met stilzwijgen. Een zwijgen dat nu onder externe druk - Arnold Schilders recente observaties - doorbroken wordt. Maar vooral ook welkom, omdat het een mogelijkheid biedt de probleemdefinitie en mogelijke oplossingen in het algemeen belang - maar niet in de laatste plaats ook in het belang van de accountantsorganisaties zelve - bespreekbaar te maken.
Ik denk echter dat de bijdrage van Dekkers en Veerman begint met een verkeerde probleemstelling en, als ik het debat zo bezie, tevens eindigt met de verkeerde 'oplossing'.
- Schilder klaagt over te glossy verhalen in de transparantieverslagen van de accountantskantoren. Dat is een goed begin, maar niet het essentiële probleem: De syntax van deze transparantieverslagen vereist geen duidelijke minimum kwaliteitsverzekering van diegenen die onder een firmanaam opereren. Dat nodigt uit tot krenten uit de pap pikkende verslagen, zonder resultaatsverantwoording. (Niet zo heel anders overigens dan de verslagen van nationale en andere Centrale Banken, ECB, BIS, FSF etc., die nu ook niet bepaald op schuurpapier zijn geschreven en, zoals we nu weten, voerden tot dezelfde functionele geloofwaardigheidsvragen - kredietcrisis).
- Dekkers en Veerman wijzen met de vinger naar een gebrek aan internationale homogeniteit en flexibiliteit in regelgeving. Die maakt het voor accountantskantoren moeilijk om de one firm worldwide-suggestie die uitgaat van het gebruik van één firma-/brand-naam, daadwerkelijk inhoud te geven. Dat is deels waar, maar het is wel het paard achter de wagen spannen: Als de basisvoorwaarden voor het werken onder één naam niet aanwezig zijn - of dat nu interne of externe oorzaken heeft - moet je niet door een naamgeving suggereren dat dat wel het geval is.
Bovendien zijn de redenen hiervoor niet alleen extern. Zie de recente afwijzing van de Nederlandse KPMG-partners om een Europese fusie te volgen. Deze interne koninkrijkjesmentaliteit beperkt zich niet alleen tot KPMG; alle grote kantoren lijden er onder.
Vandaar mijn jarenlange suggestie om alleen cliënten die bereid zijn onder bepaalde minimumvoorwaarden gecontroleerd te worden (IAS, IFRS, onbezoedeld) selectief te sieren met de globale naam, op basis van duidelijke kantoorspecifieke kwaliteitsbeheersstructuren. Of je kunt het risico nemen dat bepaalde partners of cliënten alleen maar goede sier gaan maken met de internationale naam. Maar moet de maatschappij daarvoor betalen in de vorm van aansprakelijkheidsbeperkingen?
Dit is een thema dat alle macroacteurs - bijvoorbeeld toezichthouders en hun toeleveranciers zoals accountants - zal blijven achtervolgen. En het zal een belangrijke drijver om het eigenbelang dat zich laat voelen in alle geledingen, uit te roken in het uiteindelijk voordeel van het publieke belang.
Maar voor het zover is zullen we nog velen de vingers zien verbranden. Jammer dat het kennelijk niet kan met vooruitzien en overeenkomstig handelen.