Ruud Vergoossen: 'Tijd van gaan is voor de RJ gekomen'
De Raad voor de Jaarverslaggeving (RJ) verliest aan geloofwaardigheid en ondergraaft zijn eigen bestaansrecht door een zwalkend beleid, onduidelijkheden in zijn richtlijnen en het niet adequaat inspringen op vragen vanuit het accountantsberoep. Daarnaast staat het toepassingsgebied van de richtlijnen door externe ontwikkelingen steeds meer onder druk. Tijd om er mee op te houden, schrijft Ruud Vergoossen in het vaktijdschrift MAB.
In zijn column in het novembernummer van MAB noemt Vergoossen, directeur Vaktechniek bij BDO CampsObers en hoogleraar externe verslaggeving aan Nyenrode en Universiteit Maastricht, als voorbeeld van 'zwalkend beleid' de ommezwaai die de RJ in korte tijd maakte rond de regelgeving over de verwerking van pensioenen in de jaarrekening.
Op dit moment lopen daardoor op dit gebied bovendien diverse verslaggevingsmogelijkheden door elkaar. "Het lijkt wel of alles mogelijk is!", aldus Vergoossen. "Hebben we daar een RJ voor nodig? Ik vind het op zijn minst lastig uit te leggen."
Verder laat de RJ volgens hem ook "steken vallen" door "niet adequaat te reageren op signalen vanuit het accountantsberoep". Als voorbeeld noemt hij onder meer dat de RJ het verzoek van het NIVRA om een "nadere invulling van of aanvulling op een nieuwe wettelijke bepaling inzake de informatieverschaffing over accountantkosten in de jaarrekening" naast zich neer heeft gelegd.
"De RJ lijkt mij bij uitstek het orgaan om in zo'n geval zijn mening te geven", aldus Vergoossen. "Een half jaar later heeft de RJ slechts een brief gestuurd aan de minister van Justitie met het verzoek de wet aan te passen. Daar is de verslaggevingspraktijk evenwel nog niet mee geholpen." In plaats van de RJ heeft het NIVRA toen zelf maar in de vorm van een NIVRA-wijzer aangegeven hoe de accountantshonoraria het beste in de jaarrekening kunnen worden vermeld, vervolgt Vergoossen. Hij vindt het echter "niet gewenst" dat accountants zelf regels formuleren waarvan zij de naleving zelf moeten controleren.
Als derde argument noemt de hoogleraar het snel afnemende toepassingsgebied van de RJ-richtlijnen. In 2005 verloor de RJ zijn 'kroonjuweel', de verslaggeving door beursgenoteerde ondernemingen, door de invoering van IFRS. In 2007 kwamen daar de kleine rechtspersonen bij, die nu mogen uitgaan van de fiscale grondslagen van winst- en vermogensbepaling. "Wat is nog het nut van de RJk-bundel voor kleine rechtspersonen?", vraagt Vergoossen zich af.
Afgelopen zomer volgde ook nog de publicatie van de IFRS SME, die voor de resterende groep ondernemingen "een goed alternatief" zijn.
Tot slot merkt Vergoossen op dat bij de RJ-richtlijnen voor andere organisaties dan ondernemingen niet altijd sprake lijkt van een "consistent draagvlak". Zo heeft onderwijsminister Plasterk de richtlijnen van de RJ overruled door toe te staan dat er geen voorziening hoeft te worden getroffen voor de zogenaamde BAPO-regeling (Bevordering Arbeids-Participatie Ouderen), terwijl dat volgens de RJ wel zou moeten.
Dit alles overziende, stelt Vergoossen de retorische vraag: "Waar schrijft de RJ zijn richtlijnen nog voor?"
"Discussies over de status en het bestaansrecht van de RJ zijn er al zolang hij bestaat. Ik deed dat zelf nog in 2003 in de column van het januari/februari-nummer. Toen was het voor mij nog een vraag: ‘Raad voor de Jaarverslaggeving: is de tijd van gaan gekomen?' Nu is het voor mij een weet: ‘Raad voor de Jaarverslaggeving: de tijd van gaan is gekomen!'"