Nieuws 03 december 2007

Miljarden voor onderwijsvernieuwing niet te verantwoorden

De onderwijssector kan van ruim anderhalf miljard euro niet aantonen waar het is gebleven. Dat maakte de Algemene Rekenkamer afgelopen vrijdag bekend. Het geld maakt deel uit van een bedrag van 2,2 miljard euro dat sinds 1990 is uitgetrokken voor onderwijsvernieuwing.

Het ging hier om operaties als de invoering van het vmbo, de basisvorming en de tweede fase. Het onderzoek is op verzoek van de Tweede Kamer uitgevoerd om de Commissie Parlementair Onderzoek Onderwijsvernieuwingen te helpen, die haar eindrapport begin 2008 zal publiceren.

Volgens de Algemene Rekenkamer kon van slechts 616 miljoen euro (28 procent) worden vastgesteld dat het inderdaad naar onderwijsvernieuwing is gegaan. Scholen mochten het geld naar eigen inzicht besteden. Ze waren niet verplicht om het aan de vernieuwing uit te geven.

De onderzoekers van de Algemene Rekenkamer konden dan ook niet achterhalen waar de miljarden aan zijn uitgegeven. Veel initiatieven voor onderwijsvernieuwing waren ad hoc en incidenteel.

Overigens doet de Algemene Rekenkamer geen uitspraken over de doelmatigheid van de bestedingen. Maar het was wel opvallend dat de grootste raadselen over de uitgaven betrekking hebben op de invoering van het vmbo. De helft van het budget ging hieraan op.

In het eindrapport staan een paar aanbevelingen aan de onderwijssector. Er is een betere evaluatie van projecten nodig. Scholen moeten beter controleren waar ze geld aan uitgeven en de overheid moet beter toezien of het budget goed wordt besteed.

Overigens blijkt dat Nederland in de OESO betrekkelijk weinig investeert in het onderwijs. Het OESO-gemiddelde is 6,2 procent van het BNP, terwijl het in Nederland 5,1 procent is. Dit terwijl de uitgaven van onderwijs in de periode tussen 1990 en 2007 toenamen van 2,5 miljard naar 5,8 miljard euro op jaarbasis.