Tijd voor een nieuw keurmerk
Vorig jaar juni rapporteerde het CTK dat zo'n dertig procent van de kantoren niet voldeed aan de kwaliteitsnormen. Dat gegeven werd niet zomaar door iedereen voor kennisgeving aangenomen.
Dit artikel is verschenen in de Accountant nr. 1, 2007
Bekijk alle artikelen uit dit nummer
Met name uit de hoek van de kleine kantoren kwam veel kritiek op het CTK. De lat lag te hoog en de toetsers waren te rigide, zo luidde alom het commentaar. Inmiddels zijn we een jaar verder en zijn we druk doende de regeldruk te verminderen en de toetsing op een andere, meer coachende leest te schoeien.
In Amerika gaat het anders. Uit de rapporten van de Amerikaanse toezichthouder, de PCAOB, over de afgelopen drie jaar blijkt dat zestig procent van de kleinere kantoren niet voldoet aan de norm. De inspectierapporten worden publiek bekendgemaakt en het aardige is dat dit niet in eerste instantie leidt tot felle verwijten aan de PCAOB. Veeleer ontstaat er een debat over de oorzaken van de tekorten en toont men grote bereidheid om te leren van de geconstateerde fouten.
Nu zal dit wellicht een typisch Amerikaanse houding zijn - gezag wordt daar wat sneller geaccepteerd - maar ook wij zouden hier toch lessen uit kunnen trekken. Bijvoorbeeld de openbare publicatie van rapporten, uiteraard met weglating van de persoonlijke of concurrentiegevoelige gegevens. Die publicatie heeft een louterend effect. Publicisten en wetenschappers storten zich op het materiaal en hun bevindingen blijken van grote waarde voor de branche te zijn. Ook de basishouding, niet direct de regels of de toezichthouder ter discussie stellen, maar de hand in eigen boezem steken en streven naar verbetering, versterkt het vertrouwen dat het publiek in de branche heeft.
Nu zal ik de laatste zijn die vindt dat we onze geuzenmentaliteit moeten inruilen voor Amerikaanse braafheid. Het is goed dat regels en de effectiviteit van inspecties ter discussie worden gesteld. Dat houdt iedereen scherp. Tegelijkertijd ontstaat er ook een risico dat de kleine, spraakmakende minderheden de opinie bepalen. De grote groep die - met bloed, zweet en tranen - voldoet aan de regels en kwaliteitsnormen, die hoor je eigenlijk nauwelijks klagen. Ik maak me daar toch wel zorgen over.
Want wat staat er te gebeuren?
Straks mogen de accountantsorganisaties die wettelijke controles verrichten een bordje met AFM-vergunning op de deur spijkeren. Voorts is er een groep accountants en kleine kantoren die met een minimum aan voorschriften zijn klanten bedient, optimaal gebruikmakend van de reputatie van de RA-titel. Daartussenin zit echter een grote groep kantoren, die geen wettelijke controles verricht, maar wél streeft naar hoge kwaliteitsnormen en daarin veel investeert. Wat zijn de mogelijkheden voor deze groep om zich als hoogwaardig kwaliteitskantoor te onderscheiden?
Onvermijdelijk zal de AFM-vergunning als keurmerk gaan werken en marktwaarde krijgen. Het is dan bitter om te constateren dat honderden goedwillende kantoren hun investeringen in kwaliteit en een navenant toetsingsresultaat niet kenbaar kunnen maken aan de markt. Het risico is groot dat de markt deze kantoren ongewild tot B-categorie degradeert.
We kunnen twee dingen doen. Of we voeren met de openbaar gemaakte AFM- en CTK-rapportages in de hand een stevige discussie over onze tekorten, we leren ervan en werken actief aan verbetering. Of, zolang de huidige wet- en regelgeving deze optie in de weg staat, creëren we een gelijkwaardig keurmerk voor kwaliteitskantoren zonder AFM-vergunning. De commissie Verdiesen streeft naar een samenstelverklaring als keurmerk, maar ik ben bang dat de markt dat niet ziet. Van mij mag het een groot uithangbord worden.
Gert Smit
algemeen directeur