Deloitte en Ahold 3: De heeren van de andere thee
Marcel Pheijffer heeft gelijk met zijn oproep tot een volwassen debat in de Ahold-zaak. Maar ook Roger Dassen doet wat van hem mag worden verwacht. Aldus Jules Muis.
Dit artikel is verschenen in de Accountant nr. 1, 2006
Bekijk alle artikelen uit dit nummer
‘Als je in het buitenland woont ben je altijd een beetje met vakantie’, zo legde iemand me lang geleden uit. ‘Je voelt je nauwelijks verantwoordelijk voor de politiek en het professioneel gebeuren in je woonland, noch in je thuisland.’ Bijna veertig jaar, vijf woonhuizen en twee kinderen verder kan ik vanuit Washington DC beamen: Zo is het.
Dat wil niet zeggen dat alles zomaar aan je voorbij gaat. Ook hier bereikt mij real-time ons niet aflatend beroepspalaver. De Aholdaffaire is daar geen uitzondering op. Het wordt meestal in een adem genoemd met Parmalat, als troost dat het onkruid ook groeit aan de andere zijde van de oceaan en soms opgetekend als weer eens een manifestatie van de Nederlandse corporate governance-losbandigheid, naast alle andere permissiveness die ons landje al te graag wordt aangerekend.
Van zo'n veilige afstand het optisch-professoraal-gedrie-gemusketier van Marcel Pheijffer, Roger Dassen en Hans Blokdijk over de Ahold-problematiek in het juninummer van ‘de Accountant’ tot me nemend, bekruipt me het gevoel dat de Heeren, ex cathedra, het eigenlijk best met elkaar eens zijn, of kunnen worden. Natuurlijk heeft professor Pheijffer gelijk wanneer hij het nut van een volwassen debat over de rol van de accountant in deze zaak, in het publieke en beroepsbelang, aan de orde stelt. En handig steun zoekt en vindt en uitgebreid den volke toont in professor Dassens wetenschappelijke gelijkgezinde exhortaties. Maar moeten wij ons nu, met Pheijffer, echt verbazen als Dassen in zijn andere meer recente hoedanigheid van quick-fit maatschapvoorzitter met eindverantwoordelijkheid voor het professioneel en economisch wel en wee van duizenden Deloitte-mensen en al het andere dat samenhangt met onze gezamenlijk afgesproken rechtsregels van verdediging, en met krokodillen die bij ieder hap steeds hongeriger worden, een andere toon aanslaat wanneer hij wordt geconfronteerd met zijn eigen professorale woorden?
‘One should never be so open-minded that one's brains pop out’ is een uitspraak van een van mijn oud-voorzitters in mijn jonge beroepsjaren, waar ik het aanvankelijk niet gehinderd door ervaring heel moeilijk mee had. Maar die ik in ieder geval in het (tegen)spel van klager en beschuldigde heb leren begrijpen. Voorzitter Dassen doet gewoon wat van hem verwacht mag worden door en namens zijn maatschap: Niets weggeven tenzij het moet of nuttig is, eerst de imponerende zwijgplicht opvoeren, en het wat reputationeel kwetsbaarder zwijgrecht als reserve achter de hand houden. Professor Pheijffer doet gewoon wat van hem verwacht mag worden en stelt vanuit een academisch perspectief andere normen en eisen aan waarheidvinding dan een denkbeeldige maatschapsbestuurvoorzitter Pheijffer zou doen in Ahold-gelijke situaties. De derde professor, Blokdijk, zit plechtig en rechtvaardig op zijn huisvlijt-geweven, uitstekend analytisch vinketouw; gespannen in een woud van due process verankerde en volkomen terechte disclaimers. (Het doet me goed deze live demonstratie van de informatieve waarde van disclaimers uitgedragen te zien door deze recht in de leer veteraanberoeps(voor)vechter.)
Het verloop tot nu toe is en was redelijk voorspelbaar. Voorzitter Dassen slaakt in zijn opgedrongen reactie een publieke zucht van opluchting op het nieuws van een tuchtrechtelijke procedure: eindelijk kan recht worden gedaan aan een verdiende verdediging van de reputatie van zijn maatschap. Hij vergeet, begrijpelijk maar lastig, daarbij te vertellen dat dat natuurlijk ook eerder had kunnen gebeuren, via een tuchtrechtprocedure op eigen verzoek en/of via het NIVRA-bestuur. Hij zal daarin een juridische strategie voortzetten die een maatschapvoorzitter betaamt: bescherming van eigen huis en haard en allen die erin vertoeven, maar die verder weinig anderen in ieder geval buiten het beroep kan en zal bekoren. Professor Pheijffer krijgt zeer mondjesmaat, slow motion en beperkt door de bepalingen van procesvoering, wat ie altijd gewild heeft: heerlijke helderheid in zaken van beroeps- en publiekbelang. En Blokdijk krijgt op een zilveren schotel wat hij donders goed wist dat er onvermijdelijk aan zat te komen: dezelfde heerlijke helderheid op basis van due diligence en orderly discovery.
En het publiek belang? Dat kan alleen in het gedrang komen of zijn gebracht als achteraf uit de feiten blijkt dat zaken onnodig of onterecht zijn achtergehouden die een nieuw licht werpen op, of feiten te berde brengen die zich niet verdragen met het tot dusver gevolgde due process. Een hernieuwd debat over de vermeende hypotheek op het publiek belang, verbonden aan de reputationeel gevoelige geheimhoudingsplicht, kan nuttig zijn. Maar ik zou ermee wachten totdat bestaande procedures zijn afgewerkt; wie weet wat die ons nog vertellen.
Deloitte's eerdere beroep op het verschoningsrecht maakt veel waarnemers natuurlijk wel extra nieuwsgierig naar wat er nog waar te nemen valt. Rest het verwijt van Pheijffer dat je een cliënt die je belazert, meteen aan de kant moet zetten. Als regel wel. Maar als je goede redenen hebt te vermoeden dat je morgen in een andere situatie en constellatie met die ‘cliënt’ zult of kunt werken, zou ik ook voorzichtig zijn al te automatisch de handdoek in de ring te gooien. De komende procedures zullen mogelijkerwijs antwoord geven op deze en ongetwijfeld ook op andere opgeroepen vragen.
Met dat laatste klink ik bijna als een ‘Blokdijk-een-beetje-op-vakantie’. Dus wordt het waarschijnlijk tijd er een punt achter te zetten en boodschappen te gaan doen bij Aholds kruideniers dochter ‘Giant’, hier om de hoek, met in Washington Metropolitan dezelfde dominante marktpositie als Ahold in Nederland.
Als er overal even goed op het grote geld zou worden gelet als de koninklijke kruidenier let op de kleintjes, zou de wereld een betere plaats zijn. Let wel, daar is ons beroep nu net voor ingehuurd. Dus moeten we ons niet verbazen over de druk tot helderheid, ook van beroepswege.
Noot
Jules Muis werkte als registeraccountant in de internationale praktijk van Ernst & Young, begon als intern accountant bij Philips en was controller van de Wereldbank. Tot april 2004 was hij directeur-generaal van de interne accountantsdienst van de Europese Commissie.
Gerelateerd
Accountants en banken maken afspraken over informatieverzoeken
De NBA en de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) hebben nieuwe afspraken gemaakt rondom informatieverzoeken van banken aan accountants, in het kader van ‘Know...
Een stap vooruit in transparantie in het publiek belang
De winst van het besluit van het NBA-bestuur is dat de accountant zich in voorkomende gevallen niet achter geheimhouding mag verschuilen, maar moet kijken wat er...
Schimmenspel rond geheimhouding duurt voort
Door stemmen vanuit het maatschappelijk verkeer te negeren en die van accountantsorganisaties te laten prevaleren, neemt de NBA volgens Marcel Pheijffer een verkeerde...
NBA-bestuur: 'Bestaande wetgeving biedt genoeg ruimte voor transparantie accountants'
Voor de maatschappelijke wens om meer transparantie van accountants, biedt de bestaande regelgeving voldoende handvatten. Met die conclusie sluit de NBA de discussie...
Dansen rond het mysterie geheimhouding
Jaren van praten over geheimhouding van accountants legt eens te meer principiële verschillen tussen voor- en tegenstanders bloot. Na een consultatieronde lijkt...