Deloitte en Ahold 2: Kritische annotaties
Volgens Ruud Pruijm kan Deloitte zich vanwege onder meer de geheimhoudingsplicht inderdaad niet laten horen. Maar hij maakt wel enkele kritische kanttekeningen.
Dit artikel is verschenen in de Accountant nr. 1, 2006
Bekijk alle artikelen uit dit nummer
Ruud Pruijm
Earnings can be pliable as putty when a charlatan heads the company reporting them.
Warren Buffett
Door de inbreng van Marcel Pheijffer is de discussie over Ahold in de beroepsgroep in ieder geval goed op gang gekomen en dat is zonder meer positief te noemen. Naar mijn mening blijft een aantal thema's echter helaas onbesproken.
Terecht constateren Hans Blokdijk en Roger Dassen dat Deloitte zich niet kan laten horen vanwege de geheimhoudingsplicht en het feit dat de zaak Ahold nog lang niet is afgesloten. Een andere reden is ongetwijfeld dat het uitermate onverstandig zou zijn dat Deloitte zich laat horen, vanwege het risico van een mogelijke class action met een pittige financiële claim.
In de discussie tot nu toe blijft onvermeld dat zowel het Openbaar Ministerie als de verdediging zijn verbazing uitspreekt over het feit dat de dossiervorming van de accountant op belangrijke punten hiaten vertoont. Zo ontbreekt volgens het OM enige indicatie over de jaarlijkse beoordeling van de control letters. Ik citeer (zie requisitoir 4 april 2006, pagina 96): “Het lijkt erop dat ofwel D&T uiterst mager de joint venture accounting van Ahold heeft gecontroleerd dan wel dat zij van de controles die ze heeft gedaan nauwelijks iets heeft vastgelegd.” Ook op andere plekken in het requisitoir wordt geconstateerd dat het dossier onvoldoende informatie bevat. De verdediging van Van der Hoeven komt eveneens tot de conclusie dat er te weinig feitenmateriaal is over de door de accountant uitgevoerde werkzaamheden.
Wat er ook van waar moge zijn, uit deze zaak blijkt in ieder geval het essentiële belang van een goede dossiervorming. Vanuit die optiek mag ik elke beroepsgenoot de nieuwe RAC 230 nadrukkelijk aanbevelen. Vaktechnisch gezien is het jammer dat het voortreffelijke rapport van de Ondernemingskamer vooral is besproken in het kader van de consolidatieproblematiek. Daardoor blijven twee belangrijke zaken buiten de discussie.
Allereerst de fraude bij US Food. Het is mij nog steeds niet duidelijk waarom deze grote fraude niet is ontdekt. Al bij de due dilligence was bekend dat er zwakke interne controlesystemen waren en dat er geen betrouwbaar systeem was om de promotional allowances te volgen. Blijkbaar heeft de gebruikelijke controleprocedure van confirmatiebrieven niet gewerkt. De onderzoekers geven een aantal redenen waarom de fraude zolang onontdekt is gebleven. Een daarvan had betrekking op ‘een confirmatiebrievenprocedure waarbij een (overigens toegestane) keuze is gemaakt die onderzoekers niet verstandig voorkomt’.
Naar blijkt, waren de brieven gestuurd naar adressen die door de inkoopafdeling zelf, in de persoon van leidinggevende Kaiser, werden geleverd. Bovendien betrof het verkoopfunctionarissen van de leveranciers en niet de mensen van de financiële afdeling. Daarnaast spreken de onderzoekers bewust over confirmatiebrieven en niet over saldobiljetten omdat het ‘bij deze laatste documenten als regel gaat om documenten die per de gekozen peildatum uit de administratieve systemen van de bevestiging vragende onderneming verkregen worden. Dat was bij USF niet mogelijk’.
Uiteindelijk wordt in het rapport naar mijn mening terecht een kritische kanttekening geplaatst bij de gehanteerde onderzoeksmiddelen van Deloitte US. Helaas zien we hetzelfde als bij Parmalat: een slordig gebruik van het vaak sterke controlemiddel confirmatie, waardoor deze fraude eerder ontdekt had kunnen worden.
Ten tweede wordt in het rapport aandacht geschonken aan het toezicht op de werkmaatschappijen. De onderzoekers gebruiken daarbij als referentie het COSO-raamwerk. Hiermee maakt dit raamwerk voor het eerst zijn entree in een civiele procedure. We kunnen hieruit afleiden dat van nu af aan dit raamwerk de toetssteen zal zijn bij elke discussie (civiel of strafrechtelijk) over interne beheersing.
Eveneens opvallend is dat het oordeel gematigd positief is voor wat betreft het voldoen aan de COSO-normen. Men is echter minder te spreken over de toonzetting, in de zin van de nadruk op het realiseren van groei en de druk die daarmee op de organisatie werd gelegd. Hiermee wordt nog eens expliciet bevestigd dat de toonzetting aan de top een belangrijke factor is als het gaat om een goed systeem van interne controle.
Ironisch genoeg geeft dit gematigd positieve oordeel eveneens de beperkingen aan van het COSO-raamwerk als het gaat om het voorkomen van fraudes. Immers, ondanks een redelijk werkend systeem van interne beheersing is er toch sprake geweest van valsheid in geschrifte door de voormalige top.
Noot
Ruud Pruijm is deeltijd hoogleraar administratieve techniek aan de Erasmus Universiteit Rotterdam en adviseur en interim-manager.
Gerelateerd
Accountants en banken maken afspraken over informatieverzoeken
De NBA en de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) hebben nieuwe afspraken gemaakt rondom informatieverzoeken van banken aan accountants, in het kader van ‘Know...
Een stap vooruit in transparantie in het publiek belang
De winst van het besluit van het NBA-bestuur is dat de accountant zich in voorkomende gevallen niet achter geheimhouding mag verschuilen, maar moet kijken wat er...
Schimmenspel rond geheimhouding duurt voort
Door stemmen vanuit het maatschappelijk verkeer te negeren en die van accountantsorganisaties te laten prevaleren, neemt de NBA volgens Marcel Pheijffer een verkeerde...
NBA-bestuur: 'Bestaande wetgeving biedt genoeg ruimte voor transparantie accountants'
Voor de maatschappelijke wens om meer transparantie van accountants, biedt de bestaande regelgeving voldoende handvatten. Met die conclusie sluit de NBA de discussie...
Dansen rond het mysterie geheimhouding
Jaren van praten over geheimhouding van accountants legt eens te meer principiële verschillen tussen voor- en tegenstanders bloot. Na een consultatieronde lijkt...