Een accountant en zijn leest
Accountants hebben soms de neiging om bij advisering over specialistische onderwerpen hun eigen kunnen te overschatten, ervaart Joost Groeneveld. Een praktijkvoorbeeld plus waarschuwing.
Dit artikel is verschenen in de Accountant nr. 2, 2006
Bekijk alle artikelen uit dit nummer
We worden opgebeld. Iemand van een accountantskantoor heeft een vraagje op waarderingsgebied. Vanzelfsprekend proberen we daar een goed antwoord op te geven. Zolang dat incidenteel is, kunnen we ons die dienstverlening wel veroorloven. De vraag:
Hoe wordt de waarde van een eeuwigdurende geldstroom berekend?
Die formule heeft me altijd getroffen door haar eenvoud. Uitgaande van steeds gelijkblijvende bedragen K luidt de formule: Contante waarde = K/disconteringsvoet. Voor het gemak uitgaande van een disconteringsvoet van tien procent (rekent gemakkelijk) en een K = 100, bedraagt de contante waarde dus 100/0,10 = 1.000. Nadat we dit hebben verteld, komt de volgende vraag:
Moet de balanswaarde van het eigen vermogen worden geteld bij de berekende contante waarde van de geldstromen?
Het antwoord is dat de berekende contante waarde verminderd met de economische waarde van het vreemd vermogen in wezen de waarde van het eigen vermogen (shareholder value) aangeeft. De uitkomst moet dus niet worden gecorrigeerd met de boekwaarde daarvan. En we voegen er aan toe: let wel op de liquiditeitspositie, want onder liquiditeit impliceert een investering die op de waarde in mindering moet worden gebracht. Overliquiditeit moet dus worden bijgeteld. In feite gaat het er om dat de verwachte geldstromen moeten kunnen worden verdiend met de middelen die door verkoop van de onderneming zullen worden overgedragen. Niet-bedrijfsgebonden activa staan per definitie terzijde, dus die moeten indien aanwezig worden bijgeteld.
Ook dit antwoord wordt in dank aanvaard. Onze gesprekspartner maakt hoorbaar wat aantekeningen. We vragen of hij deze vragen stelt in het kader van een concrete waarderingsopdracht. Dit blijkt inderdaad het geval te zijn. Naar aanleiding van de gestelde vragen maak ik me wel wat zorgen. Ik wijs op de mogelijkheid dat we zijn conceptrapport tegen onze kantoortarieven van onze opmerkingen zullen voorzien. Dat zou wel eens heel verstandig kunnen zijn wat betreft de kwaliteit van het rapport en dus voor zijn eigen risicopositie. Hij houdt deze optie graag open. En daarmee nemen we afscheid.
Dat was gisteren. Vandaag gaat weer de telefoon. Dezelfde gesprekspartner heeft nog een vraag. En hij herhaalt de tweede vraag.
Mijn antwoord is hetzelfde en hij geeft aan dat hij het nú begrijpt. Hij benadrukt dat hij het vreemd vermogen in mindering heeft gebracht op zijn uitkomst (€ 2 miljoen). Ik waarschuw dat hij moet letten op:
- het onderscheid tussen autonoom vreemd vermogen en geïndiceerd vreemd vermogen;
- de rubricering van vermogenselementen als vreemd vermogen;
- de noodzaak om uit te gaan van de economische waarde en niet zonder meer van de boekwaarde.
Hij noteert deze opmerkingen, maar geeft aan dat wel te weten. Toch volgt nog een derde vraag:
Hoe is het dan toch mogelijk dat het eigen vermogen niet bij de uitkomst hoeft te worden opgeteld? Want dat is toch heel iets anders dan wanneer het honderd procent vreemd vermogen zou zijn?
Ik vertel dat het effect van financiering afhankelijk van de rekenmethode en de uitgangspunten invloed heeft op de hoogte van de disconteringsvoet. En, zeg ik: let op dat als met leverage-effecten wordt gerekend, de vermogenskostenvoet iteratief wordt bepaald. Daarbij komt dat vreemd vermogen een tax shield kan genereren die in dat geval bij de waarde moet worden geteld.
Opnieuw bekruipt mij het gevoel dat iets niet helemaal goed gaat. Inmiddels ken ik zijn uitkomst. Dus ik weet dat er een aanzienlijk financieel belang mee is gemoeid. Weer merk ik op dat ik me zorgen maak. Moeten we echt niet eens meekijken? Zijn antwoord is eenvoudig. Enkele jaren geleden hebben wij voor een relatie van zijn accountantskantoor een waarderingsrapport geschreven en dat heeft hij nu naast zich liggen. Kennelijk heeft dat tot grote tevredenheid geleid. Maar wat als geruststelling is bedoeld, bezorgt me hartkloppingen. Alleen als de cliënt nog minder van waardebepaling begrijpt dan deze accountant, kan dit onopgemerkt blijven. Maar ik zou dat toch geen goede afloop willen noemen.
Vergis ik mij of is dit een typisch voorbeeld van grensoverschrijdende advieswerkzaamheden van een accountant, waarmee hij zijn beroepsgroep en zichzelf in diskrediet brengt? Welke alternatieve mogelijkheden behalve stringente scheiding van controle en advies kunnen voorkomen dat de geloofwaardigheid van accountants op deze manier wordt aangetast?
Diskrediet is met name het gevolg van slecht advies. Het gaat om de accountant en zijn leest. Elke vakman moet zich beperken tot zijn deskundigheid. Vaak hoor ik de accountant vergeleken worden met een huisarts. Maar een huisarts verwijst door. Heb ik gelijk dat deze accountant deze opdracht naar een specialist had moeten brengen? Moeten we die verwijsfunctie eens nader gaan uitwerken? Dat zou een alternatief kunnen zijn voor een al te stringente scheiding tussen controle en advies. Of biedt dat geen perspectief?
Noot
Joost Groeneveld is directeur van Wingman Business Valuators.