Magazine

De accountant beoordeeld

Welke invloed hebben de boekhoudschandalen op de opvattingen over accountants? Hoe onafhankelijk vindt ‘men’ de accountant nog, hoe wordt aangekeken tegen controle en advies bij dezelfde cliënt? Is roulatie dé oplossing en hoe verantwoordelijk vindt de samenleving de accountant voor fraude? Een onderzoek.

Dit artikel is verschenen in de Accountant nr. 2, 2003

Bekijk alle artikelen uit dit nummer

» Download dit artikel in pdf

Mark Noordhoff

Het ‘maatschappelijk verkeer’ over accountants

In 1985 publiceerde het Limperg Instituut een uitgebreid onderzoek naar de opvattingen van de gemiddelde gebruiker over accountants. Philip Wallage c.s. hebben in 1995 een deel van dit onderzoek herhaald. Recente bevindingen zijn echter niet beschikbaar. Dat is jammer, omdat er de laatste jaren zoveel is gepasseerd. Berenschot deed in 2000 weliswaar een onderzoek naar de behoeften aan ‘de vraagkant van de accountantsverklaring’, maar daarbij zijn nagenoeg uitsluitend directe opdrachtgevers (de opstellers) van de jaarrekening geënquêteerd en niet de belanghebbenden of gebruikers. Bovendien is het onderzoek uitgevoerd vóór Enron, zodat het nu al ‘gedateerd’ mag worden genoemd. Dit heeft mij ertoe gebracht een onderzoek uit te voeren naar de huidige opvattingen over accountants.

Actualiteit

Het onderzoek bestond uit een schriftelijke enquête onder aandeelhouders, commissarissen, directeuren, leden van ondernemingsraden, bankiers en beleggingsanalisten en is, in afgeslankte vorm, gebaseerd op het genoemde onderzoek van het Limperg Instituut uit 1985.

De respondenten geven over een aantal stellingen aan in welke mate zij het daarmee eens of oneens waren. Bij een gemiddelde tussen de 2,5 en 3,5 zijn de respondenten het eens noch oneens met de stelling (zie kader ‘Van volstrekt eens tot volstrekt oneens’).

Het aantal respondenten in mijn onderzoek is beperkter dan dat in 1985 en 1995. Het belangrijkste gevolg hiervan is dat de conclusies per groepering minder betrouwbaar zijn. De conclusies voor de gehele populatie zijn echter goed vergelijkbaar.

De in het onderzoek behandelde onderwerpen zijn dezelfde als in 1985. Het onderzoek in 1995 betrof overigens alleen de deelonderwerpen fraude en accountantsverklaringen. Met het oog op de recente ontwikkelingen is aan de vragenlijst uit 1985 en 1995 wel een aantal vragen toegevoegd, waaronder vraag 10 over roulatie van accountants(kantoor). Daarnaast zijn de stellingen over fraude uitgebreid met vragen over illegale prijsafspraken en creatief boekhouden. De vragen over automatisering zijn uitgebreid met de vraag of de accountant goed in staat is de controle uit te voeren in een sterk geautomatiseerde onderneming.

Betrouwbaarheid

Een algemene vergelijking tussen de opvattingen over accountants anno 2002 met die uit 1985 en 1995 brengt een aantal bijzondere bevindingen aan het licht. Was in 1985 nog negentig procent van de gebruikers van de jaarrekening tevreden over de accountant, in 2002 is dat ‘nog maar’ tachtig procent (stelling 17). Ook de mate waarin men tevreden is over de betrouwbaarheid van de informatie in de jaarrekening is licht afgenomen. Jaarverslag en jaarrekening zijn voor het maatschappelijk verkeer wel nog steeds een zeer belangrijke informatiebron. Uit de tekst van een goedkeurende accountantsverklaring concludeert bijna negentig procent (1985: ruim tachtig procent) dat de jaarrekening goede en adequate informatie geeft. Deze stijging is, gegeven de vele boekhoudschandalen, opmerkelijk te noemen. Het percentage respondenten dat een goedkeurende verklaring positief laat meewegen bij besluitvorming is echter gedaald, van tachtig naar zeventig procent.

Continuïteit

De verwachtingen van de samenleving ten aanzien van de rapportering bij continuïteitsrisico’s liggen nog steeds op een hoger niveau dan op basis van de huidige beroepsvoorschriften van de accountant reëel zou zijn. Niet minder dan de helft van de respondenten vindt dat accountantscontrole moet dienen om continuïteitsgevaren tijdig naar buiten te brengen en concludeert uit een goedkeurende verklaring dat de continuïteit niet in gevaar is. De accountant zelf denkt hier duidelijk veel genuanceerder over.

Fraude

De publieke claimbereidheid ten aanzien van fouten in de jaarrekening is onmiskenbaar toegenomen (stelling 5). De claimbereidheid bij niet door de accountant ontdekte fraude daalt daarentegen licht. Mogelijk heeft de Parlementaire Enquête Bouwnijverheid het maatschappelijk verkeer ervan doordrongen dat de accountant geen verantwoordelijkheid kan nemen voor het voorkomen of ontdekken van fraude, tenzij deze materieel is. De verwachtingen ten aanzien van de rol van de accountant bij fraude waren al in 1995 drastisch gewijzigd ten opzichte van 1985 (stelling 13). Anno 2002 wordt dit beeld bevestigd.

Reageerde men in 1985 neutraal op een fraudemeldplicht, in 2002 vindt maar liefst tachtig procent van de ondervraagden dat belastingfraude, omkoping, creatief boekhouden en milieufraude te allen tijde gemeld moeten worden bij de Centrale Recherche Informatiedienst (CRI); zeventig procent vindt dat ook illegale prijsafspraken en creatief boekhouden in tussentijdse cijfers moeten worden gemeld. Dit staat in schril contrast met het werkelijke aantal meldingen (een handvol) bij de CRI sinds 1994. Dat de vertrouwensrelatie wellicht schade kan oplopen door zo’n melding, acht men geen excuus om melding dan maar achterwege te laten. Toch bestaat er een zeer grote ondersteuning voor de geheimhoudingsplicht.

Onafhankelijkheid

Op de stelling dat de accountant voldoende onafhankelijk is van zijn opdrachtgevers, wordt neutraal gereageerd (stelling 6). In 1985 werd deze vraag nog enigszins positief beantwoord. Deze teruggang is gegeven de in de media breed uitgemeten rol van Andersen bij Enron niet verbazingwekkend, maar wel zorgelijk. Dit boekhoudschandaal heeft vermoedelijk ook een belangrijke invloed gehad op de opvattingen over de combinatie van controle en advies. De meningen hierover zijn onderhevig geweest aan een ware aardverschuiving (stelling 8b).

Vond in 1985 nog meer dan tachtig procent van de ondervraagden dat een accountant zowel kon controleren als adviseren bij zijn opdrachtgever zonder zijn onafhankelijkheid in het geding te brengen, in 2002 is minder dan vijftig procent het met deze stelling eens.

Roulatie van accountants is een actueel onderwerp. De respondenten hebben echter geen uitgesproken voorkeur voor deze maatregel (stelling 10). Dit is opmerkelijk, omdat de accountant dit zelf wel als een belangrijke waarborg voor onafhankelijkheid onderkent. De ondervraagden hebben een lichte voorkeur om de accountant bij Public Interest Entities (PIE’s) te laten rouleren, maar de meningen over dit onderwerp lopen, gegeven de behoorlijke standaarddeviaties bij deze score, nogal uiteen.

Ook over de vraag wie de accountant moet betalen, verschillen de respondenten sterk van mening. Men zou anders verwachten, gezien de brede discussie die daarover wordt gevoerd en de vaak gehuldigde opvatting dat de onafhankelijkheid van de accountant niet kan worden gegarandeerd zolang de gecontroleerde hem betaalt.

Specialisatie

De specialisatie in ‘controle-accountants’ en ‘advies-accountants’ acht tachtig procent van de respondenten wenselijk (stelling 19). In 1985 werd hier nog verschillend over gedacht.

Voor wat betreft de behoefte aan de verschillende deskundigheidsgebieden zien we ten opzichte van 1985 een zekere verschuiving. Vooral op het gebied van automatiseringsadvies heeft de accountant concurrentie gekregen. Hij wordt wel in staat geacht de jaarrekening van een organisatie met een hoge automatiseringsgraad goed te controleren, dus aan zijn deskundigheid op dit gebied wordt niet echt getwijfeld, maar er is weinig behoefte aan zijn advies op dit punt. Tot slot is duidelijk geworden dat het product ‘assurance’ (nog?) niet echt breed ‘leeft’. Dit blijkt uit de lage score’s op de vraag of de respondenten de accountant deskundig vinden op het gebied van assurance (score: 2,7) en of ze veel behoefte hebben aan deze dienstverlening (score eveneens 2,7).

Conclusie

De accountant is nog niet van zijn voetstuk gevallen, maar het is duidelijk dat hij wel wankelt. Het maatschappelijk verkeer is weliswaar nog steeds vrij positief over het functioneren van de Nederlandse accountant, maar er is sprake van een duidelijke ‘afkalving’ van zijn imago. Bovendien vindt men de accountant minder onafhankelijk van zijn opdrachtgever dan in 1985. De combinatie van controle en advies wordt nu als bedreigend ervaren voor de onafhankelijkheid, terwijl dit in 1985 nog geenszins het geval was. Daarnaast blijkt er nog steeds een duidelijke verwachtingskloof te bestaan ten aanzien van fraude en continuïteit.

Het is evident dat de accountant, in plaats van stil op zijn voetstuk te blijven staan (totdat hij er vanaf wordt geduwd?), zelf van die sokkel moet springen en hard aan het werk moet gaan om zijn goede naam te herstellen. De samenleving zal hem dan vanzelf weer op het voetstuk terugplaatsen. En als iemand naderhand dan nog eens vraagt: ‘were where you, auditor?’, verwijzend naar de sokkel die een tijdje leeg was, kan hij ook eens een prettig antwoord geven.

Noot
Mark Noordhoff is werkzaam bij Ernst & Young Accountants te Leeuwarden. Het artikel is geschreven op persoonlijke titel naar aanleiding van een onderzoek uitgevoerd in het kader van het afstuderen aan de accountantsopleiding van NIVRA-Nyenrode. Het complete onderzoeksrapport inclusief literatuurlijst is beschikbaar bij de bibliotheek van het Koninklijk NIVRA te Amsterdam.

Gerelateerd

Aanmelden nieuwsbrief

Ontvang elke werkdag (maandag t/m vrijdag) de laatste nieuwsberichten, opinies en artikelen in uw mailbox.

Bent u NBA-lid? Dan kunt u zich ook aanmelden via uw ledenprofiel op MijnNBA.nl.